Vervoeging van paraderen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik paradeer
    • jij paradeert
    • hij/zij/het paradeert
    • wij paraderen
    • jullie paraderen
    • zij paraderen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik paradeerde
    • jij paradeerde
    • hij/zij/het paradeerde
    • wij paradeerden
    • jullie paradeerden
    • zij paradeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geparadeerd
    • jij hebt geparadeerd
    • hij/zij/het heeft geparadeerd
    • wij hebben geparadeerd
    • jullie hebben geparadeerd
    • zij hebben geparadeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geparadeerd
    • jij had geparadeerd
    • hij/zij/het had geparadeerd
    • wij hadden geparadeerd
    • jullie hadden geparadeerd
    • zij hadden geparadeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal paraderen
    • jij zult paraderen
    • hij/zij/het zal paraderen
    • wij zullen paraderen
    • jullie zullen paraderen
    • zij zullen paraderen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geparadeerd hebben
    • jij zult geparadeerd hebben
    • hij/zij/het zal geparadeerd hebben
    • wij zullen geparadeerd hebben
    • jullie zullen geparadeerd hebben
    • zij zullen geparadeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou paraderen
    • jij zou paraderen
    • hij/zij/het zou paraderen
    • wij zouden paraderen
    • jullie zouden paraderen
    • zij zouden paraderen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geparadeerd
    • jij zou hebben geparadeerd
    • hij/zij/het zou hebben geparadeerd
    • wij zouden hebben geparadeerd
    • jullie zouden hebben geparadeerd
    • zij zouden hebben geparadeerd
  • Imperatief

    • jij paradeer
    • jullie paradeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van paraderen