Vervoeging van pasteuriseren

Onbepaalde wijs (infinitief): pasteuriseren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik pasteuriseer
    • jij pasteuriseert
    • hij/zij/het pasteuriseert
    • wij pasteuriseren
    • jullie pasteuriseren
    • zij pasteuriseren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik pasteuriseerde
    • jij pasteuriseerde
    • hij/zij/het pasteuriseerde
    • wij pasteuriseerden
    • jullie pasteuriseerden
    • zij pasteuriseerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gepasteuriseerd
    • jij hebt gepasteuriseerd
    • hij/zij/het heeft gepasteuriseerd
    • wij hebben gepasteuriseerd
    • jullie hebben gepasteuriseerd
    • zij hebben gepasteuriseerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gepasteuriseerd
    • jij had gepasteuriseerd
    • hij/zij/het had gepasteuriseerd
    • wij hadden gepasteuriseerd
    • jullie hadden gepasteuriseerd
    • zij hadden gepasteuriseerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal pasteuriseren
    • jij zult pasteuriseren
    • hij/zij/het zal pasteuriseren
    • wij zullen pasteuriseren
    • jullie zullen pasteuriseren
    • zij zullen pasteuriseren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gepasteuriseerd hebben
    • jij zult gepasteuriseerd hebben
    • hij/zij/het zal gepasteuriseerd hebben
    • wij zullen gepasteuriseerd hebben
    • jullie zullen gepasteuriseerd hebben
    • zij zullen gepasteuriseerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou pasteuriseren
    • jij zou pasteuriseren
    • hij/zij/het zou pasteuriseren
    • wij zouden pasteuriseren
    • jullie zouden pasteuriseren
    • zij zouden pasteuriseren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gepasteuriseerd
    • jij zou hebben gepasteuriseerd
    • hij/zij/het zou hebben gepasteuriseerd
    • wij zouden hebben gepasteuriseerd
    • jullie zouden hebben gepasteuriseerd
    • zij zouden hebben gepasteuriseerd
  • Imperatief

    • jij pasteuriseer
    • jullie pasteuriseert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van pasteuriseren