Vervoeging van pasteuriseren

Onbepaalde wijs (infinitief): pasteuriseren

Vertaling: to pasteurize

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik pasteuriseer
  • jij pasteuriseert
  • hij/zij/het pasteuriseert
  • wij pasteuriseren
  • jullie pasteuriseren
  • zij pasteuriseren

Present

  • I pasteurize
  • you pasteurize
  • he/she/it pasteurizes
  • we pasteurize
  • you pasteurize
  • they pasteurize

Onvoltooid verleden tijd

  • ik pasteuriseerde
  • jij pasteuriseerde
  • hij/zij/het pasteuriseerde
  • wij pasteuriseerden
  • jullie pasteuriseerden
  • zij pasteuriseerden

Simple past

  • I pasteurized
  • you pasteurized
  • he/she/it pasteurized
  • we pasteurized
  • you pasteurized
  • they pasteurized

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gepasteuriseerd
  • jij hebt gepasteuriseerd
  • hij/zij/het heeft gepasteuriseerd
  • wij hebben gepasteuriseerd
  • jullie hebben gepasteuriseerd
  • zij hebben gepasteuriseerd

Present perfect

  • I have pasteurized
  • you have pasteurized
  • he/she/it has pasteurized
  • we have pasteurized
  • you have pasteurized
  • they have pasteurized

Voltooid verleden tijd

  • ik had gepasteuriseerd
  • jij had gepasteuriseerd
  • hij/zij/het had gepasteuriseerd
  • wij hadden gepasteuriseerd
  • jullie hadden gepasteuriseerd
  • zij hadden gepasteuriseerd

Past perfect

  • I had pasteurized
  • you had pasteurized
  • he/she/it had pasteurized
  • we had pasteurized
  • you had pasteurized
  • they had pasteurized

Toekomende tijd I

  • ik zal pasteuriseren
  • jij zult pasteuriseren
  • hij/zij/het zal pasteuriseren
  • wij zullen pasteuriseren
  • jullie zullen pasteuriseren
  • zij zullen pasteuriseren

Future

  • I will pasteurize
  • you will pasteurize
  • he/she/it will pasteurize
  • we will pasteurize
  • you will pasteurize
  • they will pasteurize

Toekomende tijd II

  • ik zal gepasteuriseerd hebben
  • jij zult gepasteuriseerd hebben
  • hij/zij/het zal gepasteuriseerd hebben
  • wij zullen gepasteuriseerd hebben
  • jullie zullen gepasteuriseerd hebben
  • zij zullen gepasteuriseerd hebben

Future perfect

  • I will have pasteurized
  • you will have pasteurized
  • he/she/it will have pasteurized
  • we will have pasteurized
  • you will have pasteurized
  • they will have pasteurized

Conditionalis I

  • ik zou pasteuriseren
  • jij zou pasteuriseren
  • hij/zij/het zou pasteuriseren
  • wij zouden pasteuriseren
  • jullie zouden pasteuriseren
  • zij zouden pasteuriseren

Conditional present

  • I would pasteurize
  • you would pasteurize
  • he/she/it would pasteurize
  • we would pasteurize
  • you would pasteurize
  • they would pasteurize

Conditionalis II

  • ik zou hebben gepasteuriseerd
  • jij zou hebben gepasteuriseerd
  • hij/zij/het zou hebben gepasteuriseerd
  • wij zouden hebben gepasteuriseerd
  • jullie zouden hebben gepasteuriseerd
  • zij zouden hebben gepasteuriseerd

Conditional perfect

  • I would have pasteurized
  • you would have pasteurized
  • he/she/it would have pasteurized
  • we would have pasteurized
  • you would have pasteurized
  • they would have pasteurized

Imperatief

  • jij pasteuriseer
  • jullie pasteuriseert

Imperative

  • you pasteurize
  • you pasteurize

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van pasteuriseren