Vervoeging van plomberen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik plombeer
 - jij plombeert
 - hij/zij/het plombeert
 - wij plomberen
 - jullie plomberen
 - zij plomberen
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik plombeerde
 - jij plombeerde
 - hij/zij/het plombeerde
 - wij plombeerden
 - jullie plombeerden
 - zij plombeerden
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geplombeerd
 - jij hebt geplombeerd
 - hij/zij/het heeft geplombeerd
 - wij hebben geplombeerd
 - jullie hebben geplombeerd
 - zij hebben geplombeerd
 
Voltooid verleden tijd
- ik had geplombeerd
 - jij had geplombeerd
 - hij/zij/het had geplombeerd
 - wij hadden geplombeerd
 - jullie hadden geplombeerd
 - zij hadden geplombeerd
 
Toekomende tijd I
- ik zal plomberen
 - jij zult plomberen
 - hij/zij/het zal plomberen
 - wij zullen plomberen
 - jullie zullen plomberen
 - zij zullen plomberen
 
Toekomende tijd II
- ik zal geplombeerd hebben
 - jij zult geplombeerd hebben
 - hij/zij/het zal geplombeerd hebben
 - wij zullen geplombeerd hebben
 - jullie zullen geplombeerd hebben
 - zij zullen geplombeerd hebben
 
Conditionalis I
- ik zou plomberen
 - jij zou plomberen
 - hij/zij/het zou plomberen
 - wij zouden plomberen
 - jullie zouden plomberen
 - zij zouden plomberen
 
Conditionalis II
- ik zou hebben geplombeerd
 - jij zou hebben geplombeerd
 - hij/zij/het zou hebben geplombeerd
 - wij zouden hebben geplombeerd
 - jullie zouden hebben geplombeerd
 - zij zouden hebben geplombeerd
 
Imperatief
- jij plombeer
 - jullie plombeert