Vervoeging van presenteren

Onbepaalde wijs (infinitief): presenteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik presenteer
    • jij presenteert
    • hij/zij/het presenteert
    • wij presenteren
    • jullie presenteren
    • zij presenteren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik presenteerde
    • jij presenteerde
    • hij/zij/het presenteerde
    • wij presenteerden
    • jullie presenteerden
    • zij presenteerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gepresenteerd
    • jij hebt gepresenteerd
    • hij/zij/het heeft gepresenteerd
    • wij hebben gepresenteerd
    • jullie hebben gepresenteerd
    • zij hebben gepresenteerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gepresenteerd
    • jij had gepresenteerd
    • hij/zij/het had gepresenteerd
    • wij hadden gepresenteerd
    • jullie hadden gepresenteerd
    • zij hadden gepresenteerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal presenteren
    • jij zult presenteren
    • hij/zij/het zal presenteren
    • wij zullen presenteren
    • jullie zullen presenteren
    • zij zullen presenteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gepresenteerd hebben
    • jij zult gepresenteerd hebben
    • hij/zij/het zal gepresenteerd hebben
    • wij zullen gepresenteerd hebben
    • jullie zullen gepresenteerd hebben
    • zij zullen gepresenteerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou presenteren
    • jij zou presenteren
    • hij/zij/het zou presenteren
    • wij zouden presenteren
    • jullie zouden presenteren
    • zij zouden presenteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gepresenteerd
    • jij zou hebben gepresenteerd
    • hij/zij/het zou hebben gepresenteerd
    • wij zouden hebben gepresenteerd
    • jullie zouden hebben gepresenteerd
    • zij zouden hebben gepresenteerd
  • Imperatief

    • jij presenteer
    • jullie presenteert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van presenteren