Vervoeging van rechtvaardigen

Onbepaalde wijs (infinitief): rechtvaardigen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik rechtvaardig
    • jij rechtvaardigt
    • hij/zij/het rechtvaardigt
    • wij rechtvaardigen
    • jullie rechtvaardigen
    • zij rechtvaardigen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik rechtvaardigde
    • jij rechtvaardigde
    • hij/zij/het rechtvaardigde
    • wij rechtvaardigden
    • jullie rechtvaardigden
    • zij rechtvaardigden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gerechtvaardigd
    • jij hebt gerechtvaardigd
    • hij/zij/het heeft gerechtvaardigd
    • wij hebben gerechtvaardigd
    • jullie hebben gerechtvaardigd
    • zij hebben gerechtvaardigd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gerechtvaardigd
    • jij had gerechtvaardigd
    • hij/zij/het had gerechtvaardigd
    • wij hadden gerechtvaardigd
    • jullie hadden gerechtvaardigd
    • zij hadden gerechtvaardigd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal rechtvaardigen
    • jij zult rechtvaardigen
    • hij/zij/het zal rechtvaardigen
    • wij zullen rechtvaardigen
    • jullie zullen rechtvaardigen
    • zij zullen rechtvaardigen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gerechtvaardigd hebben
    • jij zult gerechtvaardigd hebben
    • hij/zij/het zal gerechtvaardigd hebben
    • wij zullen gerechtvaardigd hebben
    • jullie zullen gerechtvaardigd hebben
    • zij zullen gerechtvaardigd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou rechtvaardigen
    • jij zou rechtvaardigen
    • hij/zij/het zou rechtvaardigen
    • wij zouden rechtvaardigen
    • jullie zouden rechtvaardigen
    • zij zouden rechtvaardigen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gerechtvaardigd
    • jij zou hebben gerechtvaardigd
    • hij/zij/het zou hebben gerechtvaardigd
    • wij zouden hebben gerechtvaardigd
    • jullie zouden hebben gerechtvaardigd
    • zij zouden hebben gerechtvaardigd
  • Imperatief

    • jij rechtvaardig
    • jullie rechtvaardigt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van rechtvaardigen