Vervoeging van resoneren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik resoneer
    • jij resoneert
    • hij/zij/het resoneert
    • wij resoneren
    • jullie resoneren
    • zij resoneren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik resoneerde
    • jij resoneerde
    • hij/zij/het resoneerde
    • wij resoneerden
    • jullie resoneerden
    • zij resoneerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geresoneerd
    • jij hebt geresoneerd
    • hij/zij/het heeft geresoneerd
    • wij hebben geresoneerd
    • jullie hebben geresoneerd
    • zij hebben geresoneerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geresoneerd
    • jij had geresoneerd
    • hij/zij/het had geresoneerd
    • wij hadden geresoneerd
    • jullie hadden geresoneerd
    • zij hadden geresoneerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal resoneren
    • jij zult resoneren
    • hij/zij/het zal resoneren
    • wij zullen resoneren
    • jullie zullen resoneren
    • zij zullen resoneren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geresoneerd hebben
    • jij zult geresoneerd hebben
    • hij/zij/het zal geresoneerd hebben
    • wij zullen geresoneerd hebben
    • jullie zullen geresoneerd hebben
    • zij zullen geresoneerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou resoneren
    • jij zou resoneren
    • hij/zij/het zou resoneren
    • wij zouden resoneren
    • jullie zouden resoneren
    • zij zouden resoneren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geresoneerd
    • jij zou hebben geresoneerd
    • hij/zij/het zou hebben geresoneerd
    • wij zouden hebben geresoneerd
    • jullie zouden hebben geresoneerd
    • zij zouden hebben geresoneerd
  • Imperatief

    • jij resoneer
    • jullie resoneert