Vervoeging van schudden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik schud
    • jij schudt
    • hij/zij/het schudt
    • wij schudden
    • jullie schudden
    • zij schudden
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik schudde
    • jij schudde
    • hij/zij/het schudde
    • wij schudden
    • jullie schudden
    • zij schudden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geschud
    • jij hebt geschud
    • hij/zij/het heeft geschud
    • wij hebben geschud
    • jullie hebben geschud
    • zij hebben geschud
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geschud
    • jij had geschud
    • hij/zij/het had geschud
    • wij hadden geschud
    • jullie hadden geschud
    • zij hadden geschud
  • Toekomende tijd I

    • ik zal schudden
    • jij zult schudden
    • hij/zij/het zal schudden
    • wij zullen schudden
    • jullie zullen schudden
    • zij zullen schudden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geschud hebben
    • jij zult geschud hebben
    • hij/zij/het zal geschud hebben
    • wij zullen geschud hebben
    • jullie zullen geschud hebben
    • zij zullen geschud hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou schudden
    • jij zou schudden
    • hij/zij/het zou schudden
    • wij zouden schudden
    • jullie zouden schudden
    • zij zouden schudden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geschud
    • jij zou hebben geschud
    • hij/zij/het zou hebben geschud
    • wij zouden hebben geschud
    • jullie zouden hebben geschud
    • zij zouden hebben geschud
  • Imperatief

    • jij schud
    • jullie schudt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van schudden