Vervoeging van spannen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik span
    • jij spant
    • hij/zij/het spant
    • wij spannen
    • jullie spannen
    • zij spannen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik spande
    • jij spande
    • hij/zij/het spande
    • wij spanden
    • jullie spanden
    • zij spanden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gespannen
    • jij hebt gespannen
    • hij/zij/het heeft gespannen
    • wij hebben gespannen
    • jullie hebben gespannen
    • zij hebben gespannen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gespannen
    • jij had gespannen
    • hij/zij/het had gespannen
    • wij hadden gespannen
    • jullie hadden gespannen
    • zij hadden gespannen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal spannen
    • jij zult spannen
    • hij/zij/het zal spannen
    • wij zullen spannen
    • jullie zullen spannen
    • zij zullen spannen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gespannen hebben
    • jij zult gespannen hebben
    • hij/zij/het zal gespannen hebben
    • wij zullen gespannen hebben
    • jullie zullen gespannen hebben
    • zij zullen gespannen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou spannen
    • jij zou spannen
    • hij/zij/het zou spannen
    • wij zouden spannen
    • jullie zouden spannen
    • zij zouden spannen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gespannen
    • jij zou hebben gespannen
    • hij/zij/het zou hebben gespannen
    • wij zouden hebben gespannen
    • jullie zouden hebben gespannen
    • zij zouden hebben gespannen
  • Imperatief

    • jij span
    • jullie spant

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van spannen