Vervoeging van stomen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik stoom
    • jij stoomt
    • hij/zij/het stoomt
    • wij stomen
    • jullie stomen
    • zij stomen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik stoomde
    • jij stoomde
    • hij/zij/het stoomde
    • wij stoomden
    • jullie stoomden
    • zij stoomden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gestoomd
    • jij hebt gestoomd
    • hij/zij/het heeft gestoomd
    • wij hebben gestoomd
    • jullie hebben gestoomd
    • zij hebben gestoomd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gestoomd
    • jij had gestoomd
    • hij/zij/het had gestoomd
    • wij hadden gestoomd
    • jullie hadden gestoomd
    • zij hadden gestoomd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal stomen
    • jij zult stomen
    • hij/zij/het zal stomen
    • wij zullen stomen
    • jullie zullen stomen
    • zij zullen stomen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gestoomd hebben
    • jij zult gestoomd hebben
    • hij/zij/het zal gestoomd hebben
    • wij zullen gestoomd hebben
    • jullie zullen gestoomd hebben
    • zij zullen gestoomd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou stomen
    • jij zou stomen
    • hij/zij/het zou stomen
    • wij zouden stomen
    • jullie zouden stomen
    • zij zouden stomen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gestoomd
    • jij zou hebben gestoomd
    • hij/zij/het zou hebben gestoomd
    • wij zouden hebben gestoomd
    • jullie zouden hebben gestoomd
    • zij zouden hebben gestoomd
  • Imperatief

    • jij stoom
    • jullie stoomt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van stomen