Vervoeging van storten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik stort
    • jij stort
    • hij/zij/het stort
    • wij storten
    • jullie storten
    • zij storten
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik stortte
    • jij stortte
    • hij/zij/het stortte
    • wij stortten
    • jullie stortten
    • zij stortten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gestort
    • jij hebt gestort
    • hij/zij/het heeft gestort
    • wij hebben gestort
    • jullie hebben gestort
    • zij hebben gestort
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gestort
    • jij had gestort
    • hij/zij/het had gestort
    • wij hadden gestort
    • jullie hadden gestort
    • zij hadden gestort
  • Toekomende tijd I

    • ik zal storten
    • jij zult storten
    • hij/zij/het zal storten
    • wij zullen storten
    • jullie zullen storten
    • zij zullen storten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gestort hebben
    • jij zult gestort hebben
    • hij/zij/het zal gestort hebben
    • wij zullen gestort hebben
    • jullie zullen gestort hebben
    • zij zullen gestort hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou storten
    • jij zou storten
    • hij/zij/het zou storten
    • wij zouden storten
    • jullie zouden storten
    • zij zouden storten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gestort
    • jij zou hebben gestort
    • hij/zij/het zou hebben gestort
    • wij zouden hebben gestort
    • jullie zouden hebben gestort
    • zij zouden hebben gestort
  • Imperatief

    • jij stort
    • jullie stort

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van storten