Vervoeging van strijken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik strijk
    • jij strijkt
    • hij/zij/het strijkt
    • wij strijken
    • jullie strijken
    • zij strijken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik streek
    • jij streek
    • hij/zij/het streek
    • wij streken
    • jullie streken
    • zij streken
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gestreken
    • jij hebt gestreken
    • hij/zij/het heeft gestreken
    • wij hebben gestreken
    • jullie hebben gestreken
    • zij hebben gestreken
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gestreken
    • jij had gestreken
    • hij/zij/het had gestreken
    • wij hadden gestreken
    • jullie hadden gestreken
    • zij hadden gestreken
  • Toekomende tijd I

    • ik zal strijken
    • jij zult strijken
    • hij/zij/het zal strijken
    • wij zullen strijken
    • jullie zullen strijken
    • zij zullen strijken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gestreken hebben
    • jij zult gestreken hebben
    • hij/zij/het zal gestreken hebben
    • wij zullen gestreken hebben
    • jullie zullen gestreken hebben
    • zij zullen gestreken hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou strijken
    • jij zou strijken
    • hij/zij/het zou strijken
    • wij zouden strijken
    • jullie zouden strijken
    • zij zouden strijken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gestreken
    • jij zou hebben gestreken
    • hij/zij/het zou hebben gestreken
    • wij zouden hebben gestreken
    • jullie zouden hebben gestreken
    • zij zouden hebben gestreken
  • Imperatief

    • jij strijk
    • jullie strijkt

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van strijken