Vervoeging van supprimeren

Onbepaalde wijs (infinitief): supprimeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik supprimeer
    • jij supprimeert
    • hij/zij/het supprimeert
    • wij supprimeren
    • jullie supprimeren
    • zij supprimeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik supprimeerde
    • jij supprimeerde
    • hij/zij/het supprimeerde
    • wij supprimeerden
    • jullie supprimeerden
    • zij supprimeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gesupprimeerd
    • jij hebt gesupprimeerd
    • hij/zij/het heeft gesupprimeerd
    • wij hebben gesupprimeerd
    • jullie hebben gesupprimeerd
    • zij hebben gesupprimeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gesupprimeerd
    • jij had gesupprimeerd
    • hij/zij/het had gesupprimeerd
    • wij hadden gesupprimeerd
    • jullie hadden gesupprimeerd
    • zij hadden gesupprimeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal supprimeren
    • jij zult supprimeren
    • hij/zij/het zal supprimeren
    • wij zullen supprimeren
    • jullie zullen supprimeren
    • zij zullen supprimeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gesupprimeerd hebben
    • jij zult gesupprimeerd hebben
    • hij/zij/het zal gesupprimeerd hebben
    • wij zullen gesupprimeerd hebben
    • jullie zullen gesupprimeerd hebben
    • zij zullen gesupprimeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou supprimeren
    • jij zou supprimeren
    • hij/zij/het zou supprimeren
    • wij zouden supprimeren
    • jullie zouden supprimeren
    • zij zouden supprimeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gesupprimeerd
    • jij zou hebben gesupprimeerd
    • hij/zij/het zou hebben gesupprimeerd
    • wij zouden hebben gesupprimeerd
    • jullie zouden hebben gesupprimeerd
    • zij zouden hebben gesupprimeerd
  • Imperatief

    • jij supprimeer
    • jullie supprimeert