Vervoeging van uitpraten
Onbepaalde wijs (infinitief): uitpraten
				
				Er is helaas geen Italiaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik praat uit
 - jij praat uit
 - hij/zij/het praat uit
 - wij praten uit
 - jullie praten uit
 - zij praten uit
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik praatte uit
 - jij praatte uit
 - hij/zij/het praatte uit
 - wij praatten uit
 - jullie praatten uit
 - zij praatten uit
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgepraat
 - jij hebt uitgepraat
 - hij/zij/het heeft uitgepraat
 - wij hebben uitgepraat
 - jullie hebben uitgepraat
 - zij hebben uitgepraat
 
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgepraat
 - jij had uitgepraat
 - hij/zij/het had uitgepraat
 - wij hadden uitgepraat
 - jullie hadden uitgepraat
 - zij hadden uitgepraat
 
Toekomende tijd I
- ik zal uitpraten
 - jij zult uitpraten
 - hij/zij/het zal uitpraten
 - wij zullen uitpraten
 - jullie zullen uitpraten
 - zij zullen uitpraten
 
Toekomende tijd II
- ik zal uitgepraat hebben
 - jij zult uitgepraat hebben
 - hij/zij/het zal uitgepraat hebben
 - wij zullen uitgepraat hebben
 - jullie zullen uitgepraat hebben
 - zij zullen uitgepraat hebben
 
Conditionalis I
- ik zou uitpraten
 - jij zou uitpraten
 - hij/zij/het zou uitpraten
 - wij zouden uitpraten
 - jullie zouden uitpraten
 - zij zouden uitpraten
 
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgepraat
 - jij zou hebben uitgepraat
 - hij/zij/het zou hebben uitgepraat
 - wij zouden hebben uitgepraat
 - jullie zouden hebben uitgepraat
 - zij zouden hebben uitgepraat
 
Imperatief
- jij praat uit
 - jullie praat uit