Vervoeging van uitschakelen

Onbepaalde wijs (infinitief): uitschakelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik schakel uit
    • jij schakelt uit
    • hij/zij/het schakelt uit
    • wij schakelen uit
    • jullie schakelen uit
    • zij schakelen uit
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik schakelde uit
    • jij schakelde uit
    • hij/zij/het schakelde uit
    • wij schakelden uit
    • jullie schakelden uit
    • zij schakelden uit
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb uitgeschakeld
    • jij hebt uitgeschakeld
    • hij/zij/het heeft uitgeschakeld
    • wij hebben uitgeschakeld
    • jullie hebben uitgeschakeld
    • zij hebben uitgeschakeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had uitgeschakeld
    • jij had uitgeschakeld
    • hij/zij/het had uitgeschakeld
    • wij hadden uitgeschakeld
    • jullie hadden uitgeschakeld
    • zij hadden uitgeschakeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal uitschakelen
    • jij zult uitschakelen
    • hij/zij/het zal uitschakelen
    • wij zullen uitschakelen
    • jullie zullen uitschakelen
    • zij zullen uitschakelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal uitgeschakeld hebben
    • jij zult uitgeschakeld hebben
    • hij/zij/het zal uitgeschakeld hebben
    • wij zullen uitgeschakeld hebben
    • jullie zullen uitgeschakeld hebben
    • zij zullen uitgeschakeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou uitschakelen
    • jij zou uitschakelen
    • hij/zij/het zou uitschakelen
    • wij zouden uitschakelen
    • jullie zouden uitschakelen
    • zij zouden uitschakelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben uitgeschakeld
    • jij zou hebben uitgeschakeld
    • hij/zij/het zou hebben uitgeschakeld
    • wij zouden hebben uitgeschakeld
    • jullie zouden hebben uitgeschakeld
    • zij zouden hebben uitgeschakeld
  • Imperatief

    • jij schakel uit
    • jullie schakelt uit

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van uitschakelen