Vervoeging van uitscheiden
Onbepaalde wijs (infinitief): uitscheiden
				
				Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik scheid uit
 - jij scheidt uit
 - hij/zij/het scheidt uit
 - wij scheiden uit
 - jullie scheiden uit
 - zij scheiden uit
 
Indicativo presente
- yo ceso
 - tú cesas
 - él/ella cesa
 - nosotros cesamos
 - vosotros cesáis
 - ellos/ellas cesan
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik scheidde uit
 - jij scheidde uit
 - hij/zij/het scheidde uit
 - wij scheidden uit
 - jullie scheidden uit
 - zij scheidden uit
 
Indefinido
- yo cesé
 - tú cesaste
 - él/ella cesó
 - nosotros cesamos
 - vosotros cesasteis
 - ellos/ellas cesaron
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben uitgescheiden
 - jij bent uitgescheiden
 - hij/zij/het is uitgescheiden
 - wij zijn uitgescheiden
 - jullie zijn uitgescheiden
 - zij zijn uitgescheiden
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he cesado
 - tú has cesado
 - él/ella ha cesado
 - nosotros hemos cesado
 - vosotros habéis cesado
 - ellos/ellas han cesado
 
Voltooid verleden tijd
- ik was uitgescheiden
 - jij was uitgescheiden
 - hij/zij/het was uitgescheiden
 - wij waren uitgescheiden
 - jullie waren uitgescheiden
 - zij waren uitgescheiden
 
Pluscuamperfecto
- yo había cesado
 - tú habías cesado
 - él/ella había cesado
 - nosotros habíamos cesado
 - vosotros habíais cesado
 - ellos/ellas habían cesado
 
Toekomende tijd I
- ik zal uitscheiden
 - jij zult uitscheiden
 - hij/zij/het zal uitscheiden
 - wij zullen uitscheiden
 - jullie zullen uitscheiden
 - zij zullen uitscheiden
 
Futuro I
- yo cesaré
 - tú cesarás
 - él/ella cesará
 - nosotros cesaremos
 - vosotros cesaréis
 - ellos/ellas cesarán
 
Toekomende tijd II
- ik zal uitgescheiden zijn
 - jij zult uitgescheiden zijn
 - hij/zij/het zal uitgescheiden zijn
 - wij zullen uitgescheiden zijn
 - jullie zullen uitgescheiden zijn
 - zij zullen uitgescheiden zijn
 
Futuro perfecto
- yo habré cesado
 - tú habrás cesado
 - él/ella habrá cesado
 - nosotros habremos cesado
 - vosotros habréis cesado
 - ellos/ellas habrán cesado
 
Conditionalis I
- ik zou uitscheiden
 - jij zou uitscheiden
 - hij/zij/het zou uitscheiden
 - wij zouden uitscheiden
 - jullie zouden uitscheiden
 - zij zouden uitscheiden
 
Condicional
- yo cesaría
 - tú cesarías
 - él/ella cesaría
 - nosotros cesaríamos
 - vosotros cesaríais
 - ellos/ellas cesarían
 
Conditionalis II
- ik zou zijn uitgescheiden
 - jij zou zijn uitgescheiden
 - hij/zij/het zou zijn uitgescheiden
 - wij zouden zijn uitgescheiden
 - jullie zouden zijn uitgescheiden
 - zij zouden zijn uitgescheiden
 
Condicional perfecto
- yo habría cesado
 - tú habrías cesado
 - él/ella habría cesado
 - nosotros habríamos cesado
 - vosotros habríais cesado
 - ellos/ellas habrían cesado
 
Imperatief
- jij scheid uit
 - jullie scheidt uit
 
Imperativo presente
- tú cesa
 - vosotros cesad