Vervoeging van verkreukelen

Onbepaalde wijs (infinitief): verkreukelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het verkreukelt
    • zij verkreukelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het verkreukelde
    • zij verkreukelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft verkreukeld
    • zij hebben verkreukeld
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had verkreukeld
    • zij hadden verkreukeld
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal verkreukelen
    • zij zult verkreukelen
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal verkreukeld hebben
    • zij zult verkreukeld hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal verkreukelen
    • zij zullen verkreukelen
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben verkreukeld
    • zij zullen hebben verkreukeld

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verkreukelen