Vervoeging van vervliegen

Onbepaalde wijs (infinitief): vervliegen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het vervliegt
  • zij vervliegen

Präsens Indikativ

  • er/sie/es fliegt ab
  • sie fliegen ab

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het vervloog
  • zij vervlogen

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es flog ab
  • sie flogen ab

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is vervlogen
  • zij zijn vervlogen

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es ist abgeflogen
  • sie sind abgeflogen

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was vervlogen
  • zij waren vervlogen

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es war abgeflogen
  • sie waren abgeflogen

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal vervliegen
  • zij zult vervliegen

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird abfliegen
  • sie werden abfliegen

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal vervlogen zijn
  • zij zult vervlogen zijn

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird abgeflogen sein
  • sie werden abgeflogen sein

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal vervliegen
  • zij zullen vervliegen

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde abfliegen
  • sie würden abfliegen

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn vervlogen
  • zij zullen zijn vervlogen

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde abgeflogen sein
  • sie würden abgeflogen sein