Vervoeging van visiteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik visiteer
    • jij visiteert
    • hij/zij/het visiteert
    • wij visiteren
    • jullie visiteren
    • zij visiteren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik visiteerde
    • jij visiteerde
    • hij/zij/het visiteerde
    • wij visiteerden
    • jullie visiteerden
    • zij visiteerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gevisiteerd
    • jij hebt gevisiteerd
    • hij/zij/het heeft gevisiteerd
    • wij hebben gevisiteerd
    • jullie hebben gevisiteerd
    • zij hebben gevisiteerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gevisiteerd
    • jij had gevisiteerd
    • hij/zij/het had gevisiteerd
    • wij hadden gevisiteerd
    • jullie hadden gevisiteerd
    • zij hadden gevisiteerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal visiteren
    • jij zult visiteren
    • hij/zij/het zal visiteren
    • wij zullen visiteren
    • jullie zullen visiteren
    • zij zullen visiteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gevisiteerd hebben
    • jij zult gevisiteerd hebben
    • hij/zij/het zal gevisiteerd hebben
    • wij zullen gevisiteerd hebben
    • jullie zullen gevisiteerd hebben
    • zij zullen gevisiteerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou visiteren
    • jij zou visiteren
    • hij/zij/het zou visiteren
    • wij zouden visiteren
    • jullie zouden visiteren
    • zij zouden visiteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gevisiteerd
    • jij zou hebben gevisiteerd
    • hij/zij/het zou hebben gevisiteerd
    • wij zouden hebben gevisiteerd
    • jullie zouden hebben gevisiteerd
    • zij zouden hebben gevisiteerd
  • Imperatief

    • jij visiteer
    • jullie visiteert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van visiteren