Vervoeging van voorkomen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik voorkom
    • jij voorkomt
    • hij/zij/het voorkomt
    • wij voorkomen
    • jullie voorkomen
    • zij voorkomen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik voorkwam
    • jij voorkwam
    • hij/zij/het voorkwam
    • wij voorkwamen
    • jullie voorkwamen
    • zij voorkwamen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb voorkomen
    • jij hebt voorkomen
    • hij/zij/het heeft voorkomen
    • wij hebben voorkomen
    • jullie hebben voorkomen
    • zij hebben voorkomen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had voorkomen
    • jij had voorkomen
    • hij/zij/het had voorkomen
    • wij hadden voorkomen
    • jullie hadden voorkomen
    • zij hadden voorkomen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal voorkomen
    • jij zult voorkomen
    • hij/zij/het zal voorkomen
    • wij zullen voorkomen
    • jullie zullen voorkomen
    • zij zullen voorkomen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal voorkomen hebben
    • jij zult voorkomen hebben
    • hij/zij/het zal voorkomen hebben
    • wij zullen voorkomen hebben
    • jullie zullen voorkomen hebben
    • zij zullen voorkomen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou voorkomen
    • jij zou voorkomen
    • hij/zij/het zou voorkomen
    • wij zouden voorkomen
    • jullie zouden voorkomen
    • zij zouden voorkomen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben voorkomen
    • jij zou hebben voorkomen
    • hij/zij/het zou hebben voorkomen
    • wij zouden hebben voorkomen
    • jullie zouden hebben voorkomen
    • zij zouden hebben voorkomen
  • Imperatief

    • jij voorkom
    • jullie voorkomt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van voorkomen