Vervoeging van wedden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik wed
    • jij wedt
    • hij/zij/het wedt
    • wij wedden
    • jullie wedden
    • zij wedden
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik wedde
    • jij wedde
    • hij/zij/het wedde
    • wij wedden
    • jullie wedden
    • zij wedden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gewed
    • jij hebt gewed
    • hij/zij/het heeft gewed
    • wij hebben gewed
    • jullie hebben gewed
    • zij hebben gewed
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gewed
    • jij had gewed
    • hij/zij/het had gewed
    • wij hadden gewed
    • jullie hadden gewed
    • zij hadden gewed
  • Toekomende tijd I

    • ik zal wedden
    • jij zult wedden
    • hij/zij/het zal wedden
    • wij zullen wedden
    • jullie zullen wedden
    • zij zullen wedden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gewed hebben
    • jij zult gewed hebben
    • hij/zij/het zal gewed hebben
    • wij zullen gewed hebben
    • jullie zullen gewed hebben
    • zij zullen gewed hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou wedden
    • jij zou wedden
    • hij/zij/het zou wedden
    • wij zouden wedden
    • jullie zouden wedden
    • zij zouden wedden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gewed
    • jij zou hebben gewed
    • hij/zij/het zou hebben gewed
    • wij zouden hebben gewed
    • jullie zouden hebben gewed
    • zij zouden hebben gewed
  • Imperatief

    • jij wed
    • jullie wedt