Vervoeging van wegstemmen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stem weg
 - jij stemt weg
 - hij/zij/het stemt weg
 - wij stemmen weg
 - jullie stemmen weg
 - zij stemmen weg
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik stemde weg
 - jij stemde weg
 - hij/zij/het stemde weg
 - wij stemden weg
 - jullie stemden weg
 - zij stemden weg
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb weggestemd
 - jij hebt weggestemd
 - hij/zij/het heeft weggestemd
 - wij hebben weggestemd
 - jullie hebben weggestemd
 - zij hebben weggestemd
 
Voltooid verleden tijd
- ik had weggestemd
 - jij had weggestemd
 - hij/zij/het had weggestemd
 - wij hadden weggestemd
 - jullie hadden weggestemd
 - zij hadden weggestemd
 
Toekomende tijd I
- ik zal wegstemmen
 - jij zult wegstemmen
 - hij/zij/het zal wegstemmen
 - wij zullen wegstemmen
 - jullie zullen wegstemmen
 - zij zullen wegstemmen
 
Toekomende tijd II
- ik zal weggestemd hebben
 - jij zult weggestemd hebben
 - hij/zij/het zal weggestemd hebben
 - wij zullen weggestemd hebben
 - jullie zullen weggestemd hebben
 - zij zullen weggestemd hebben
 
Conditionalis I
- ik zou wegstemmen
 - jij zou wegstemmen
 - hij/zij/het zou wegstemmen
 - wij zouden wegstemmen
 - jullie zouden wegstemmen
 - zij zouden wegstemmen
 
Conditionalis II
- ik zou hebben weggestemd
 - jij zou hebben weggestemd
 - hij/zij/het zou hebben weggestemd
 - wij zouden hebben weggestemd
 - jullie zouden hebben weggestemd
 - zij zouden hebben weggestemd
 
Imperatief
- jij stem weg
 - jullie stemt weg