Vervoeging van weken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik week
    • jij weekt
    • hij/zij/het weekt
    • wij weken
    • jullie weken
    • zij weken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik weekte
    • jij weekte
    • hij/zij/het weekte
    • wij weekten
    • jullie weekten
    • zij weekten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geweekt
    • jij hebt geweekt
    • hij/zij/het heeft geweekt
    • wij hebben geweekt
    • jullie hebben geweekt
    • zij hebben geweekt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geweekt
    • jij had geweekt
    • hij/zij/het had geweekt
    • wij hadden geweekt
    • jullie hadden geweekt
    • zij hadden geweekt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal weken
    • jij zult weken
    • hij/zij/het zal weken
    • wij zullen weken
    • jullie zullen weken
    • zij zullen weken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geweekt hebben
    • jij zult geweekt hebben
    • hij/zij/het zal geweekt hebben
    • wij zullen geweekt hebben
    • jullie zullen geweekt hebben
    • zij zullen geweekt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou weken
    • jij zou weken
    • hij/zij/het zou weken
    • wij zouden weken
    • jullie zouden weken
    • zij zouden weken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geweekt
    • jij zou hebben geweekt
    • hij/zij/het zou hebben geweekt
    • wij zouden hebben geweekt
    • jullie zouden hebben geweekt
    • zij zouden hebben geweekt
  • Imperatief

    • jij week
    • jullie weekt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van weken