Vervoeging van winkelen
Onbepaalde wijs (infinitief): winkelen
				
				Er is helaas geen Franse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik winkel
 - jij winkelt
 - hij/zij/het winkelt
 - wij winkelen
 - jullie winkelen
 - zij winkelen
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik winkelde
 - jij winkelde
 - hij/zij/het winkelde
 - wij winkelden
 - jullie winkelden
 - zij winkelden
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewinkeld
 - jij hebt gewinkeld
 - hij/zij/het heeft gewinkeld
 - wij hebben gewinkeld
 - jullie hebben gewinkeld
 - zij hebben gewinkeld
 
Voltooid verleden tijd
- ik had gewinkeld
 - jij had gewinkeld
 - hij/zij/het had gewinkeld
 - wij hadden gewinkeld
 - jullie hadden gewinkeld
 - zij hadden gewinkeld
 
Toekomende tijd I
- ik zal winkelen
 - jij zult winkelen
 - hij/zij/het zal winkelen
 - wij zullen winkelen
 - jullie zullen winkelen
 - zij zullen winkelen
 
Toekomende tijd II
- ik zal gewinkeld hebben
 - jij zult gewinkeld hebben
 - hij/zij/het zal gewinkeld hebben
 - wij zullen gewinkeld hebben
 - jullie zullen gewinkeld hebben
 - zij zullen gewinkeld hebben
 
Conditionalis I
- ik zou winkelen
 - jij zou winkelen
 - hij/zij/het zou winkelen
 - wij zouden winkelen
 - jullie zouden winkelen
 - zij zouden winkelen
 
Conditionalis II
- ik zou hebben gewinkeld
 - jij zou hebben gewinkeld
 - hij/zij/het zou hebben gewinkeld
 - wij zouden hebben gewinkeld
 - jullie zouden hebben gewinkeld
 - zij zouden hebben gewinkeld
 
Imperatief
- jij winkel
 - jullie winkelt