Vervoeging van zondigen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik zondig
    • jij zondigt
    • hij/zij/het zondigt
    • wij zondigen
    • jullie zondigen
    • zij zondigen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik zondigde
    • jij zondigde
    • hij/zij/het zondigde
    • wij zondigden
    • jullie zondigden
    • zij zondigden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gezondigd
    • jij hebt gezondigd
    • hij/zij/het heeft gezondigd
    • wij hebben gezondigd
    • jullie hebben gezondigd
    • zij hebben gezondigd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gezondigd
    • jij had gezondigd
    • hij/zij/het had gezondigd
    • wij hadden gezondigd
    • jullie hadden gezondigd
    • zij hadden gezondigd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal zondigen
    • jij zult zondigen
    • hij/zij/het zal zondigen
    • wij zullen zondigen
    • jullie zullen zondigen
    • zij zullen zondigen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gezondigd hebben
    • jij zult gezondigd hebben
    • hij/zij/het zal gezondigd hebben
    • wij zullen gezondigd hebben
    • jullie zullen gezondigd hebben
    • zij zullen gezondigd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou zondigen
    • jij zou zondigen
    • hij/zij/het zou zondigen
    • wij zouden zondigen
    • jullie zouden zondigen
    • zij zouden zondigen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gezondigd
    • jij zou hebben gezondigd
    • hij/zij/het zou hebben gezondigd
    • wij zouden hebben gezondigd
    • jullie zouden hebben gezondigd
    • zij zouden hebben gezondigd
  • Imperatief

    • jij zondig
    • jullie zondigt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van zondigen