Vervoeging van schuiven

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schuif
  • jij schuift
  • hij/zij/het schuift
  • wij schuiven
  • jullie schuiven
  • zij schuiven

Präsens Indikativ

  • ich gleite
  • du gleitest
  • er/sie/es gleitet
  • wir gleiten
  • ihr gleitet
  • sie gleiten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schoof
  • jij schoof
  • hij/zij/het schoof
  • wij schoven
  • jullie schoven
  • zij schoven

Präteritum Indikativ

  • ich glitt
  • du glitt(e)st
  • er/sie/es glitt
  • wir glitten
  • ihr glittet
  • sie glitten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geschoven
  • jij hebt geschoven
  • hij/zij/het heeft geschoven
  • wij hebben geschoven
  • jullie hebben geschoven
  • zij hebben geschoven

Perfekt Indikativ

  • ich habe geglitten
  • du hast geglitten
  • er/sie/es hat geglitten
  • wir haben geglitten
  • ihr habt geglitten
  • sie haben geglitten

Voltooid verleden tijd

  • ik had geschoven
  • jij had geschoven
  • hij/zij/het had geschoven
  • wij hadden geschoven
  • jullie hadden geschoven
  • zij hadden geschoven

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte geglitten
  • du hattest geglitten
  • er/sie/es hatte geglitten
  • wir hatten geglitten
  • ihr hattet geglitten
  • sie hatten geglitten

Toekomende tijd I

  • ik zal schuiven
  • jij zult schuiven
  • hij/zij/het zal schuiven
  • wij zullen schuiven
  • jullie zullen schuiven
  • zij zullen schuiven

Futur I Indikativ

  • ich werde gleiten
  • du wirst gleiten
  • er/sie/es wird gleiten
  • wir werden gleiten
  • ihr werdet gleiten
  • sie werden gleiten

Toekomende tijd II

  • ik zal geschoven hebben
  • jij zult geschoven hebben
  • hij/zij/het zal geschoven hebben
  • wij zullen geschoven hebben
  • jullie zullen geschoven hebben
  • zij zullen geschoven hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde geglitten haben
  • du wirst geglitten haben
  • er/sie/es wird geglitten haben
  • wir werden geglitten haben
  • ihr werdet geglitten haben
  • sie werden geglitten haben

Conditionalis I

  • ik zou schuiven
  • jij zou schuiven
  • hij/zij/het zou schuiven
  • wij zouden schuiven
  • jullie zouden schuiven
  • zij zouden schuiven

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde gleiten
  • du würdest gleiten
  • er/sie/es würde gleiten
  • wir würden gleiten
  • ihr würdet gleiten
  • sie würden gleiten

Conditionalis II

  • ik zou hebben geschoven
  • jij zou hebben geschoven
  • hij/zij/het zou hebben geschoven
  • wij zouden hebben geschoven
  • jullie zouden hebben geschoven
  • zij zouden hebben geschoven

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde geglitten haben
  • du würdest geglitten haben
  • er/sie/es würde geglitten haben
  • wir würden geglitten haben
  • ihr würdet geglitten haben
  • sie würden geglitten haben

Imperatief

  • jij schuif
  • jullie schuift

Imperativ

  • du gleit(e)
  • ihr gleitet

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van schuiven