Vervoeging van preken
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik preek
- jij preekt
- hij/zij/het preekt
- wij preken
- jullie preken
- zij preken
Present
- I moralize
- you moralize
- he/she/it moralizes
- we moralize
- you moralize
- they moralize
Onvoltooid verleden tijd
- ik preekte
- jij preekte
- hij/zij/het preekte
- wij preekten
- jullie preekten
- zij preekten
Simple past
- I moralized
- you moralized
- he/she/it moralized
- we moralized
- you moralized
- they moralized
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepreekt
- jij hebt gepreekt
- hij/zij/het heeft gepreekt
- wij hebben gepreekt
- jullie hebben gepreekt
- zij hebben gepreekt
Present perfect
- I have moralized
- you have moralized
- he/she/it has moralized
- we have moralized
- you have moralized
- they have moralized
Voltooid verleden tijd
- ik had gepreekt
- jij had gepreekt
- hij/zij/het had gepreekt
- wij hadden gepreekt
- jullie hadden gepreekt
- zij hadden gepreekt
Past perfect
- I had moralized
- you had moralized
- he/she/it had moralized
- we had moralized
- you had moralized
- they had moralized
Toekomende tijd I
- ik zal preken
- jij zult preken
- hij/zij/het zal preken
- wij zullen preken
- jullie zullen preken
- zij zullen preken
Future
- I will moralize
- you will moralize
- he/she/it will moralize
- we will moralize
- you will moralize
- they will moralize
Toekomende tijd II
- ik zal gepreekt hebben
- jij zult gepreekt hebben
- hij/zij/het zal gepreekt hebben
- wij zullen gepreekt hebben
- jullie zullen gepreekt hebben
- zij zullen gepreekt hebben
Future perfect
- I will have moralized
- you will have moralized
- he/she/it will have moralized
- we will have moralized
- you will have moralized
- they will have moralized
Conditionalis I
- ik zou preken
- jij zou preken
- hij/zij/het zou preken
- wij zouden preken
- jullie zouden preken
- zij zouden preken
Conditional present
- I would moralize
- you would moralize
- he/she/it would moralize
- we would moralize
- you would moralize
- they would moralize
Conditionalis II
- ik zou hebben gepreekt
- jij zou hebben gepreekt
- hij/zij/het zou hebben gepreekt
- wij zouden hebben gepreekt
- jullie zouden hebben gepreekt
- zij zouden hebben gepreekt
Conditional perfect
- I would have moralized
- you would have moralized
- he/she/it would have moralized
- we would have moralized
- you would have moralized
- they would have moralized
Imperatief
- jij preek
- jullie preekt
Imperative
- you moralize
- you moralize