Vervoeging van preken

Vertaling: predicar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik preek
  • jij preekt
  • hij/zij/het preekt
  • wij preken
  • jullie preken
  • zij preken

Indicativo presente

  • yo predico
  • predicas
  • él/ella predica
  • nosotros predicamos
  • vosotros predicáis
  • ellos/ellas predican

Onvoltooid verleden tijd

  • ik preekte
  • jij preekte
  • hij/zij/het preekte
  • wij preekten
  • jullie preekten
  • zij preekten

Indefinido

  • yo prediqué
  • predicaste
  • él/ella predicó
  • nosotros predicamos
  • vosotros predicasteis
  • ellos/ellas predicaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gepreekt
  • jij hebt gepreekt
  • hij/zij/het heeft gepreekt
  • wij hebben gepreekt
  • jullie hebben gepreekt
  • zij hebben gepreekt

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he predicado
  • has predicado
  • él/ella ha predicado
  • nosotros hemos predicado
  • vosotros habéis predicado
  • ellos/ellas han predicado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gepreekt
  • jij had gepreekt
  • hij/zij/het had gepreekt
  • wij hadden gepreekt
  • jullie hadden gepreekt
  • zij hadden gepreekt

Pluscuamperfecto

  • yo había predicado
  • habías predicado
  • él/ella había predicado
  • nosotros habíamos predicado
  • vosotros habíais predicado
  • ellos/ellas habían predicado

Toekomende tijd I

  • ik zal preken
  • jij zult preken
  • hij/zij/het zal preken
  • wij zullen preken
  • jullie zullen preken
  • zij zullen preken

Futuro I

  • yo predicaré
  • predicarás
  • él/ella predicará
  • nosotros predicaremos
  • vosotros predicaréis
  • ellos/ellas predicarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gepreekt hebben
  • jij zult gepreekt hebben
  • hij/zij/het zal gepreekt hebben
  • wij zullen gepreekt hebben
  • jullie zullen gepreekt hebben
  • zij zullen gepreekt hebben

Futuro perfecto

  • yo habré predicado
  • habrás predicado
  • él/ella habrá predicado
  • nosotros habremos predicado
  • vosotros habréis predicado
  • ellos/ellas habrán predicado

Conditionalis I

  • ik zou preken
  • jij zou preken
  • hij/zij/het zou preken
  • wij zouden preken
  • jullie zouden preken
  • zij zouden preken

Condicional

  • yo predicaría
  • predicarías
  • él/ella predicaría
  • nosotros predicaríamos
  • vosotros predicaríais
  • ellos/ellas predicarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gepreekt
  • jij zou hebben gepreekt
  • hij/zij/het zou hebben gepreekt
  • wij zouden hebben gepreekt
  • jullie zouden hebben gepreekt
  • zij zouden hebben gepreekt

Condicional perfecto

  • yo habría predicado
  • habrías predicado
  • él/ella habría predicado
  • nosotros habríamos predicado
  • vosotros habríais predicado
  • ellos/ellas habrían predicado

Imperatief

  • jij preek
  • jullie preekt

Imperativo presente

  • predica
  • vosotros predicad

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van preken