Vervoeging van belasten
Onbepaalde wijs (infinitief): belasten
				
				Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik belast
 - jij belast
 - hij/zij/het belast
 - wij belasten
 - jullie belasten
 - zij belasten
 
Present
- I burden
 - you burden
 - he/she/it burdens
 - we burden
 - you burden
 - they burden
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik belastte
 - jij belastte
 - hij/zij/het belastte
 - wij belastten
 - jullie belastten
 - zij belastten
 
Simple past
- I burdened
 - you burdened
 - he/she/it burdened
 - we burdened
 - you burdened
 - they burdened
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb belast
 - jij hebt belast
 - hij/zij/het heeft belast
 - wij hebben belast
 - jullie hebben belast
 - zij hebben belast
 
Present perfect
- I have burdened
 - you have burdened
 - he/she/it has burdened
 - we have burdened
 - you have burdened
 - they have burdened
 
Voltooid verleden tijd
- ik had belast
 - jij had belast
 - hij/zij/het had belast
 - wij hadden belast
 - jullie hadden belast
 - zij hadden belast
 
Past perfect
- I had burdened
 - you had burdened
 - he/she/it had burdened
 - we had burdened
 - you had burdened
 - they had burdened
 
Toekomende tijd I
- ik zal belasten
 - jij zult belasten
 - hij/zij/het zal belasten
 - wij zullen belasten
 - jullie zullen belasten
 - zij zullen belasten
 
Future
- I will burden
 - you will burden
 - he/she/it will burden
 - we will burden
 - you will burden
 - they will burden
 
Toekomende tijd II
- ik zal belast hebben
 - jij zult belast hebben
 - hij/zij/het zal belast hebben
 - wij zullen belast hebben
 - jullie zullen belast hebben
 - zij zullen belast hebben
 
Future perfect
- I will have burdened
 - you will have burdened
 - he/she/it will have burdened
 - we will have burdened
 - you will have burdened
 - they will have burdened
 
Conditionalis I
- ik zou belasten
 - jij zou belasten
 - hij/zij/het zou belasten
 - wij zouden belasten
 - jullie zouden belasten
 - zij zouden belasten
 
Conditional present
- I would burden
 - you would burden
 - he/she/it would burden
 - we would burden
 - you would burden
 - they would burden
 
Conditionalis II
- ik zou hebben belast
 - jij zou hebben belast
 - hij/zij/het zou hebben belast
 - wij zouden hebben belast
 - jullie zouden hebben belast
 - zij zouden hebben belast
 
Conditional perfect
- I would have burdened
 - you would have burdened
 - he/she/it would have burdened
 - we would have burdened
 - you would have burdened
 - they would have burdened
 
Imperatief
- jij belast
 - jullie belast
 
Imperative
- you burden
 - you burden