Vervoeging van toeroepen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik roep toe
  • jij roept toe
  • hij/zij/het roept toe
  • wij roepen toe
  • jullie roepen toe
  • zij roepen toe

Present

  • I abuse
  • you abuse
  • he/she/it abuses
  • we abuse
  • you abuse
  • they abuse

Onvoltooid verleden tijd

  • ik riep toe
  • jij riep toe
  • hij/zij/het riep toe
  • wij riepen toe
  • jullie riepen toe
  • zij riepen toe

Simple past

  • I abused
  • you abused
  • he/she/it abused
  • we abused
  • you abused
  • they abused

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb toegeroepen
  • jij hebt toegeroepen
  • hij/zij/het heeft toegeroepen
  • wij hebben toegeroepen
  • jullie hebben toegeroepen
  • zij hebben toegeroepen

Present perfect

  • I have abused
  • you have abused
  • he/she/it has abused
  • we have abused
  • you have abused
  • they have abused

Voltooid verleden tijd

  • ik had toegeroepen
  • jij had toegeroepen
  • hij/zij/het had toegeroepen
  • wij hadden toegeroepen
  • jullie hadden toegeroepen
  • zij hadden toegeroepen

Past perfect

  • I had abused
  • you had abused
  • he/she/it had abused
  • we had abused
  • you had abused
  • they had abused

Toekomende tijd I

  • ik zal toeroepen
  • jij zult toeroepen
  • hij/zij/het zal toeroepen
  • wij zullen toeroepen
  • jullie zullen toeroepen
  • zij zullen toeroepen

Future

  • I will abuse
  • you will abuse
  • he/she/it will abuse
  • we will abuse
  • you will abuse
  • they will abuse

Toekomende tijd II

  • ik zal toegeroepen hebben
  • jij zult toegeroepen hebben
  • hij/zij/het zal toegeroepen hebben
  • wij zullen toegeroepen hebben
  • jullie zullen toegeroepen hebben
  • zij zullen toegeroepen hebben

Future perfect

  • I will have abused
  • you will have abused
  • he/she/it will have abused
  • we will have abused
  • you will have abused
  • they will have abused

Conditionalis I

  • ik zou toeroepen
  • jij zou toeroepen
  • hij/zij/het zou toeroepen
  • wij zouden toeroepen
  • jullie zouden toeroepen
  • zij zouden toeroepen

Conditional present

  • I would abuse
  • you would abuse
  • he/she/it would abuse
  • we would abuse
  • you would abuse
  • they would abuse

Conditionalis II

  • ik zou hebben toegeroepen
  • jij zou hebben toegeroepen
  • hij/zij/het zou hebben toegeroepen
  • wij zouden hebben toegeroepen
  • jullie zouden hebben toegeroepen
  • zij zouden hebben toegeroepen

Conditional perfect

  • I would have abused
  • you would have abused
  • he/she/it would have abused
  • we would have abused
  • you would have abused
  • they would have abused

Imperatief

  • jij roep toe
  • jullie roept toe

Imperative

  • you abuse
  • you abuse

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van toeroepen