Vervoeging van opdragen
Onbepaalde wijs (infinitief): opdragen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik draag op
- jij draagt op
- hij/zij/het draagt op
- wij dragen op
- jullie dragen op
- zij dragen op
Indicativo presente
- yo festejo
- tú festejas
- él/ella festeja
- nosotros festejamos
- vosotros festejáis
- ellos/ellas festejan
Onvoltooid verleden tijd
- ik droeg op
- jij droeg op
- hij/zij/het droeg op
- wij droegen op
- jullie droegen op
- zij droegen op
Indefinido
- yo festejé
- tú festejaste
- él/ella festejó
- nosotros festejamos
- vosotros festejasteis
- ellos/ellas festejaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgedragen
- jij hebt opgedragen
- hij/zij/het heeft opgedragen
- wij hebben opgedragen
- jullie hebben opgedragen
- zij hebben opgedragen
Pretérito perfecto compuesto
- yo he festejado
- tú has festejado
- él/ella ha festejado
- nosotros hemos festejado
- vosotros habéis festejado
- ellos/ellas han festejado
Voltooid verleden tijd
- ik had opgedragen
- jij had opgedragen
- hij/zij/het had opgedragen
- wij hadden opgedragen
- jullie hadden opgedragen
- zij hadden opgedragen
Pluscuamperfecto
- yo había festejado
- tú habías festejado
- él/ella había festejado
- nosotros habíamos festejado
- vosotros habíais festejado
- ellos/ellas habían festejado
Toekomende tijd I
- ik zal opdragen
- jij zult opdragen
- hij/zij/het zal opdragen
- wij zullen opdragen
- jullie zullen opdragen
- zij zullen opdragen
Futuro I
- yo festejaré
- tú festejarás
- él/ella festejará
- nosotros festejaremos
- vosotros festejaréis
- ellos/ellas festejarán
Toekomende tijd II
- ik zal opgedragen hebben
- jij zult opgedragen hebben
- hij/zij/het zal opgedragen hebben
- wij zullen opgedragen hebben
- jullie zullen opgedragen hebben
- zij zullen opgedragen hebben
Futuro perfecto
- yo habré festejado
- tú habrás festejado
- él/ella habrá festejado
- nosotros habremos festejado
- vosotros habréis festejado
- ellos/ellas habrán festejado
Conditionalis I
- ik zou opdragen
- jij zou opdragen
- hij/zij/het zou opdragen
- wij zouden opdragen
- jullie zouden opdragen
- zij zouden opdragen
Condicional
- yo festejaría
- tú festejarías
- él/ella festejaría
- nosotros festejaríamos
- vosotros festejaríais
- ellos/ellas festejarían
Conditionalis II
- ik zou hebben opgedragen
- jij zou hebben opgedragen
- hij/zij/het zou hebben opgedragen
- wij zouden hebben opgedragen
- jullie zouden hebben opgedragen
- zij zouden hebben opgedragen
Condicional perfecto
- yo habría festejado
- tú habrías festejado
- él/ella habría festejado
- nosotros habríamos festejado
- vosotros habríais festejado
- ellos/ellas habrían festejado
Imperatief
- jij draag op
- jullie draagt op
Imperativo presente
- tú festeja
- vosotros festejad