Vervoeging van emaneren
Onbepaalde wijs (infinitief): emaneren
				
				Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik emaneer
 - jij emaneert
 - hij/zij/het emaneert
 - wij emaneren
 - jullie emaneren
 - zij emaneren
 
Indicativo presente
- yo emano
 - tú emanas
 - él/ella emana
 - nosotros emanamos
 - vosotros emanáis
 - ellos/ellas emanan
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik emaneerde
 - jij emaneerde
 - hij/zij/het emaneerde
 - wij emaneerden
 - jullie emaneerden
 - zij emaneerden
 
Indefinido
- yo emané
 - tú emanaste
 - él/ella emanó
 - nosotros emanamos
 - vosotros emanasteis
 - ellos/ellas emanaron
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëmaneerd
 - jij hebt geëmaneerd
 - hij/zij/het heeft geëmaneerd
 - wij hebben geëmaneerd
 - jullie hebben geëmaneerd
 - zij hebben geëmaneerd
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he emanado
 - tú has emanado
 - él/ella ha emanado
 - nosotros hemos emanado
 - vosotros habéis emanado
 - ellos/ellas han emanado
 
Voltooid verleden tijd
- ik had geëmaneerd
 - jij had geëmaneerd
 - hij/zij/het had geëmaneerd
 - wij hadden geëmaneerd
 - jullie hadden geëmaneerd
 - zij hadden geëmaneerd
 
Pluscuamperfecto
- yo había emanado
 - tú habías emanado
 - él/ella había emanado
 - nosotros habíamos emanado
 - vosotros habíais emanado
 - ellos/ellas habían emanado
 
Toekomende tijd I
- ik zal emaneren
 - jij zult emaneren
 - hij/zij/het zal emaneren
 - wij zullen emaneren
 - jullie zullen emaneren
 - zij zullen emaneren
 
Futuro I
- yo emanaré
 - tú emanarás
 - él/ella emanará
 - nosotros emanaremos
 - vosotros emanaréis
 - ellos/ellas emanarán
 
Toekomende tijd II
- ik zal geëmaneerd hebben
 - jij zult geëmaneerd hebben
 - hij/zij/het zal geëmaneerd hebben
 - wij zullen geëmaneerd hebben
 - jullie zullen geëmaneerd hebben
 - zij zullen geëmaneerd hebben
 
Futuro perfecto
- yo habré emanado
 - tú habrás emanado
 - él/ella habrá emanado
 - nosotros habremos emanado
 - vosotros habréis emanado
 - ellos/ellas habrán emanado
 
Conditionalis I
- ik zou emaneren
 - jij zou emaneren
 - hij/zij/het zou emaneren
 - wij zouden emaneren
 - jullie zouden emaneren
 - zij zouden emaneren
 
Condicional
- yo emanaría
 - tú emanarías
 - él/ella emanaría
 - nosotros emanaríamos
 - vosotros emanaríais
 - ellos/ellas emanarían
 
Conditionalis II
- ik zou hebben geëmaneerd
 - jij zou hebben geëmaneerd
 - hij/zij/het zou hebben geëmaneerd
 - wij zouden hebben geëmaneerd
 - jullie zouden hebben geëmaneerd
 - zij zouden hebben geëmaneerd
 
Condicional perfecto
- yo habría emanado
 - tú habrías emanado
 - él/ella habría emanado
 - nosotros habríamos emanado
 - vosotros habríais emanado
 - ellos/ellas habrían emanado
 
Imperatief
- jij emaneer
 - jullie emaneert
 
Imperativo presente
- tú emana
 - vosotros emanad