Vervoeging van gebeuren

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het gebeurt
  • zij gebeuren

Indicativo presente

  • él/ella acontece
  • ellos/ellas acontecen

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het gebeurde
  • zij gebeurden

Indefinido

  • él/ella aconteció
  • ellos/ellas acontecieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is gebeurd
  • zij zijn gebeurd

Pretérito perfecto compuesto

  • él/ella ha acontecido
  • ellos/ellas han acontecido

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was gebeurd
  • zij waren gebeurd

Pluscuamperfecto

  • él/ella había acontecido
  • ellos/ellas habían acontecido

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal gebeuren
  • zij zult gebeuren

Futuro I

  • él/ella acontecerá
  • ellos/ellas acontecerán

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gebeurd zijn
  • zij zult gebeurd zijn

Futuro perfecto

  • él/ella habrá acontecido
  • ellos/ellas habrán acontecido

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal gebeuren
  • zij zullen gebeuren

Condicional

  • él/ella acontecería
  • ellos/ellas acontecerían

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn gebeurd
  • zij zullen zijn gebeurd

Condicional perfecto

  • él/ella habría acontecido
  • ellos/ellas habrían acontecido

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van gebeuren