Vervoeging van uitwijken
Onbepaalde wijs (infinitief): uitwijken
				
				Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wijk uit
 - jij wijkt uit
 - hij/zij/het wijkt uit
 - wij wijken uit
 - jullie wijken uit
 - zij wijken uit
 
Indicativo presente
- yo emigro
 - tú emigras
 - él/ella emigra
 - nosotros emigramos
 - vosotros emigráis
 - ellos/ellas emigran
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik week uit
 - jij week uit
 - hij/zij/het week uit
 - wij weken uit
 - jullie weken uit
 - zij weken uit
 
Indefinido
- yo emigré
 - tú emigraste
 - él/ella emigró
 - nosotros emigramos
 - vosotros emigrasteis
 - ellos/ellas emigraron
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben uitgeweken
 - jij bent uitgeweken
 - hij/zij/het is uitgeweken
 - wij zijn uitgeweken
 - jullie zijn uitgeweken
 - zij zijn uitgeweken
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he emigrado
 - tú has emigrado
 - él/ella ha emigrado
 - nosotros hemos emigrado
 - vosotros habéis emigrado
 - ellos/ellas han emigrado
 
Voltooid verleden tijd
- ik was uitgeweken
 - jij was uitgeweken
 - hij/zij/het was uitgeweken
 - wij waren uitgeweken
 - jullie waren uitgeweken
 - zij waren uitgeweken
 
Pluscuamperfecto
- yo había emigrado
 - tú habías emigrado
 - él/ella había emigrado
 - nosotros habíamos emigrado
 - vosotros habíais emigrado
 - ellos/ellas habían emigrado
 
Toekomende tijd I
- ik zal uitwijken
 - jij zult uitwijken
 - hij/zij/het zal uitwijken
 - wij zullen uitwijken
 - jullie zullen uitwijken
 - zij zullen uitwijken
 
Futuro I
- yo emigraré
 - tú emigrarás
 - él/ella emigrará
 - nosotros emigraremos
 - vosotros emigraréis
 - ellos/ellas emigrarán
 
Toekomende tijd II
- ik zal uitgeweken zijn
 - jij zult uitgeweken zijn
 - hij/zij/het zal uitgeweken zijn
 - wij zullen uitgeweken zijn
 - jullie zullen uitgeweken zijn
 - zij zullen uitgeweken zijn
 
Futuro perfecto
- yo habré emigrado
 - tú habrás emigrado
 - él/ella habrá emigrado
 - nosotros habremos emigrado
 - vosotros habréis emigrado
 - ellos/ellas habrán emigrado
 
Conditionalis I
- ik zou uitwijken
 - jij zou uitwijken
 - hij/zij/het zou uitwijken
 - wij zouden uitwijken
 - jullie zouden uitwijken
 - zij zouden uitwijken
 
Condicional
- yo emigraría
 - tú emigrarías
 - él/ella emigraría
 - nosotros emigraríamos
 - vosotros emigraríais
 - ellos/ellas emigrarían
 
Conditionalis II
- ik zou zijn uitgeweken
 - jij zou zijn uitgeweken
 - hij/zij/het zou zijn uitgeweken
 - wij zouden zijn uitgeweken
 - jullie zouden zijn uitgeweken
 - zij zouden zijn uitgeweken
 
Condicional perfecto
- yo habría emigrado
 - tú habrías emigrado
 - él/ella habría emigrado
 - nosotros habríamos emigrado
 - vosotros habríais emigrado
 - ellos/ellas habrían emigrado
 
Imperatief
- jij wijk uit
 - jullie wijkt uit
 
Imperativo presente
- tú emigra
 - vosotros emigrad