Vervoeging van omzwachtelen

Onbepaalde wijs (infinitief): omzwachtelen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik omzwachtel
  • jij omzwachtelt
  • hij/zij/het omzwachtelt
  • wij omzwachtelen
  • jullie omzwachtelen
  • zij omzwachtelen

Présent

  • je panse
  • tu panses
  • il/elle panse
  • nous pansons
  • vous pansez
  • ils/elles pansent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik omzwachtelde
  • jij omzwachtelde
  • hij/zij/het omzwachtelde
  • wij omzwachtelden
  • jullie omzwachtelden
  • zij omzwachtelden

Indicatif imparfait

  • je pansais
  • tu pansais
  • il/elle pansait
  • nous pansions
  • vous pansiez
  • ils/elles pansaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb omzwachteld
  • jij hebt omzwachteld
  • hij/zij/het heeft omzwachteld
  • wij hebben omzwachteld
  • jullie hebben omzwachteld
  • zij hebben omzwachteld

Indicatif passé composé

  • j'ai pansé
  • tu as pansé
  • il/elle a pansé
  • nous avons pansé
  • vous avez pansé
  • ils/elles ont pansé

Voltooid verleden tijd

  • ik had omzwachteld
  • jij had omzwachteld
  • hij/zij/het had omzwachteld
  • wij hadden omzwachteld
  • jullie hadden omzwachteld
  • zij hadden omzwachteld

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais pansé
  • tu avais pansé
  • il/elle avait pansé
  • nous avions pansé
  • vous aviez pansé
  • ils/elles avaient pansé

Toekomende tijd I

  • ik zal omzwachtelen
  • jij zult omzwachtelen
  • hij/zij/het zal omzwachtelen
  • wij zullen omzwachtelen
  • jullie zullen omzwachtelen
  • zij zullen omzwachtelen

Indicatif futur

  • je panserai
  • tu panseras
  • il/elle pansera
  • nous panserons
  • vous panserez
  • ils/elles panseront

Toekomende tijd II

  • ik zal omzwachteld hebben
  • jij zult omzwachteld hebben
  • hij/zij/het zal omzwachteld hebben
  • wij zullen omzwachteld hebben
  • jullie zullen omzwachteld hebben
  • zij zullen omzwachteld hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai pansé
  • tu auras pansé
  • il/elle aura pansé
  • nous aurons pansé
  • vous aurez pansé
  • ils/elles auront pansé

Conditionalis I

  • ik zou omzwachtelen
  • jij zou omzwachtelen
  • hij/zij/het zou omzwachtelen
  • wij zouden omzwachtelen
  • jullie zouden omzwachtelen
  • zij zouden omzwachtelen

Conditionnel présent

  • je panserais
  • tu panserais
  • il/elle panserait
  • nous panserions
  • vous panseriez
  • ils/elles panseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben omzwachteld
  • jij zou hebben omzwachteld
  • hij/zij/het zou hebben omzwachteld
  • wij zouden hebben omzwachteld
  • jullie zouden hebben omzwachteld
  • zij zouden hebben omzwachteld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais pansé
  • tu aurais pansé
  • il/elle aurait pansé
  • nous aurions pansé
  • vous auriez pansé
  • ils/elles auraient pansé

Imperatief

  • jij omzwachtel
  • jullie omzwachtelt

Impératif

  • tu panse
  • vous pansez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van omzwachtelen