Vervoeging van verwoesten
Onbepaalde wijs (infinitief): verwoesten
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verwoest
- jij verwoest
- hij/zij/het verwoest
- wij verwoesten
- jullie verwoesten
- zij verwoesten
Présent
- je ruine
- tu ruines
- il/elle ruine
- nous ruinons
- vous ruinez
- ils/elles ruinent
Onvoltooid verleden tijd
- ik verwoestte
- jij verwoestte
- hij/zij/het verwoestte
- wij verwoestten
- jullie verwoestten
- zij verwoestten
Indicatif imparfait
- je ruinais
- tu ruinais
- il/elle ruinait
- nous ruinions
- vous ruiniez
- ils/elles ruinaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verwoest
- jij hebt verwoest
- hij/zij/het heeft verwoest
- wij hebben verwoest
- jullie hebben verwoest
- zij hebben verwoest
Indicatif passé composé
- j'ai ruiné
- tu as ruiné
- il/elle a ruiné
- nous avons ruiné
- vous avez ruiné
- ils/elles ont ruiné
Voltooid verleden tijd
- ik had verwoest
- jij had verwoest
- hij/zij/het had verwoest
- wij hadden verwoest
- jullie hadden verwoest
- zij hadden verwoest
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais ruiné
- tu avais ruiné
- il/elle avait ruiné
- nous avions ruiné
- vous aviez ruiné
- ils/elles avaient ruiné
Toekomende tijd I
- ik zal verwoesten
- jij zult verwoesten
- hij/zij/het zal verwoesten
- wij zullen verwoesten
- jullie zullen verwoesten
- zij zullen verwoesten
Indicatif futur
- je ruinerai
- tu ruineras
- il/elle ruinera
- nous ruinerons
- vous ruinerez
- ils/elles ruineront
Toekomende tijd II
- ik zal verwoest hebben
- jij zult verwoest hebben
- hij/zij/het zal verwoest hebben
- wij zullen verwoest hebben
- jullie zullen verwoest hebben
- zij zullen verwoest hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai ruiné
- tu auras ruiné
- il/elle aura ruiné
- nous aurons ruiné
- vous aurez ruiné
- ils/elles auront ruiné
Conditionalis I
- ik zou verwoesten
- jij zou verwoesten
- hij/zij/het zou verwoesten
- wij zouden verwoesten
- jullie zouden verwoesten
- zij zouden verwoesten
Conditionnel présent
- je ruinerais
- tu ruinerais
- il/elle ruinerait
- nous ruinerions
- vous ruineriez
- ils/elles ruineraient
Conditionalis II
- ik zou hebben verwoest
- jij zou hebben verwoest
- hij/zij/het zou hebben verwoest
- wij zouden hebben verwoest
- jullie zouden hebben verwoest
- zij zouden hebben verwoest
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais ruiné
- tu aurais ruiné
- il/elle aurait ruiné
- nous aurions ruiné
- vous auriez ruiné
- ils/elles auraient ruiné
Imperatief
- jij verwoest
- jullie verwoest
Impératif
- tu ruine
- vous ruinez