Vervoeging van emaneren
Onbepaalde wijs (infinitief): emaneren
				
				Er is helaas geen Franse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik emaneer
 - jij emaneert
 - hij/zij/het emaneert
 - wij emaneren
 - jullie emaneren
 - zij emaneren
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik emaneerde
 - jij emaneerde
 - hij/zij/het emaneerde
 - wij emaneerden
 - jullie emaneerden
 - zij emaneerden
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëmaneerd
 - jij hebt geëmaneerd
 - hij/zij/het heeft geëmaneerd
 - wij hebben geëmaneerd
 - jullie hebben geëmaneerd
 - zij hebben geëmaneerd
 
Voltooid verleden tijd
- ik had geëmaneerd
 - jij had geëmaneerd
 - hij/zij/het had geëmaneerd
 - wij hadden geëmaneerd
 - jullie hadden geëmaneerd
 - zij hadden geëmaneerd
 
Toekomende tijd I
- ik zal emaneren
 - jij zult emaneren
 - hij/zij/het zal emaneren
 - wij zullen emaneren
 - jullie zullen emaneren
 - zij zullen emaneren
 
Toekomende tijd II
- ik zal geëmaneerd hebben
 - jij zult geëmaneerd hebben
 - hij/zij/het zal geëmaneerd hebben
 - wij zullen geëmaneerd hebben
 - jullie zullen geëmaneerd hebben
 - zij zullen geëmaneerd hebben
 
Conditionalis I
- ik zou emaneren
 - jij zou emaneren
 - hij/zij/het zou emaneren
 - wij zouden emaneren
 - jullie zouden emaneren
 - zij zouden emaneren
 
Conditionalis II
- ik zou hebben geëmaneerd
 - jij zou hebben geëmaneerd
 - hij/zij/het zou hebben geëmaneerd
 - wij zouden hebben geëmaneerd
 - jullie zouden hebben geëmaneerd
 - zij zouden hebben geëmaneerd
 
Imperatief
- jij emaneer
 - jullie emaneert