Vervoeging van regnen
Onbepaalde wijs (infinitief): regnen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- er/sie/es regnet
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het regent
Präteritum Indikativ
- er/sie/es regnete
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het regende
Perfekt Indikativ
- er/sie/es hat geregnet
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geregend
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es hatte geregnet
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geregend
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird regnen
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal regenen
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird geregnet haben
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geregend hebben
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde regnen
Conditionalis I
- hij/zij/het zult regenen
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde geregnet haben
Conditionalis II
- hij/zij/het zult hebben geregend