Engels

Nederlands

Present

  • I discharge
  • you discharge
  • he/she/it discharges
  • we discharge
  • you discharge
  • they discharge

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bestook
  • jij bestookt
  • hij/zij/het bestookt
  • wij bestoken
  • jullie bestoken
  • zij bestoken

Simple past

  • I discharged
  • you discharged
  • he/she/it discharged
  • we discharged
  • you discharged
  • they discharged

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bestookte
  • jij bestookte
  • hij/zij/het bestookte
  • wij bestookten
  • jullie bestookten
  • zij bestookten

Present perfect

  • I have discharged
  • you have discharged
  • he/she/it has discharged
  • we have discharged
  • you have discharged
  • they have discharged

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bestookt
  • jij hebt bestookt
  • hij/zij/het heeft bestookt
  • wij hebben bestookt
  • jullie hebben bestookt
  • zij hebben bestookt

Past perfect

  • I had discharged
  • you had discharged
  • he/she/it had discharged
  • we had discharged
  • you had discharged
  • they had discharged

Voltooid verleden tijd

  • ik had bestookt
  • jij had bestookt
  • hij/zij/het had bestookt
  • wij hadden bestookt
  • jullie hadden bestookt
  • zij hadden bestookt

Future

  • I will discharge
  • you will discharge
  • he/she/it will discharge
  • we will discharge
  • you will discharge
  • they will discharge

Toekomende tijd I

  • ik zal bestoken
  • jij zult bestoken
  • hij/zij/het zal bestoken
  • wij zullen bestoken
  • jullie zullen bestoken
  • zij zullen bestoken

Future perfect

  • I will have discharged
  • you will have discharged
  • he/she/it will have discharged
  • we will have discharged
  • you will have discharged
  • they will have discharged

Toekomende tijd II

  • ik zal bestookt hebben
  • jij zult bestookt hebben
  • hij/zij/het zal bestookt hebben
  • wij zullen bestookt hebben
  • jullie zullen bestookt hebben
  • zij zullen bestookt hebben

Conditional present

  • I would discharge
  • you would discharge
  • he/she/it would discharge
  • we would discharge
  • you would discharge
  • they would discharge

Conditionalis I

  • ik zou bestoken
  • jij zou bestoken
  • hij/zij/het zou bestoken
  • wij zouden bestoken
  • jullie zouden bestoken
  • zij zouden bestoken

Conditional perfect

  • I would have discharged
  • you would have discharged
  • he/she/it would have discharged
  • we would have discharged
  • you would have discharged
  • they would have discharged

Conditionalis II

  • ik zou hebben bestookt
  • jij zou hebben bestookt
  • hij/zij/het zou hebben bestookt
  • wij zouden hebben bestookt
  • jullie zouden hebben bestookt
  • zij zouden hebben bestookt

Imperative

  • you discharge
  • you discharge

Imperatief

  • jij bestook
  • jullie bestookt

Verwijzingen

Bekijk 23 definitie(s) van discharge