Vervoeging van parallel

Engels

Nederlands

Present

  • I parallel
  • you parallel
  • he/she/it parallels
  • we parallel
  • you parallel
  • they parallel

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik evenaar
  • jij evenaart
  • hij/zij/het evenaart
  • wij evenaren
  • jullie evenaren
  • zij evenaren

Simple past

  • I paralleled
  • you paralleled
  • he/she/it paralleled
  • we paralleled
  • you paralleled
  • they paralleled

Onvoltooid verleden tijd

  • ik evenaarde
  • jij evenaarde
  • hij/zij/het evenaarde
  • wij evenaarden
  • jullie evenaarden
  • zij evenaarden

Present perfect

  • I have paralleled
  • you have paralleled
  • he/she/it has paralleled
  • we have paralleled
  • you have paralleled
  • they have paralleled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geëvenaard
  • jij hebt geëvenaard
  • hij/zij/het heeft geëvenaard
  • wij hebben geëvenaard
  • jullie hebben geëvenaard
  • zij hebben geëvenaard

Past perfect

  • I had paralleled
  • you had paralleled
  • he/she/it had paralleled
  • we had paralleled
  • you had paralleled
  • they had paralleled

Voltooid verleden tijd

  • ik had geëvenaard
  • jij had geëvenaard
  • hij/zij/het had geëvenaard
  • wij hadden geëvenaard
  • jullie hadden geëvenaard
  • zij hadden geëvenaard

Future

  • I will parallel
  • you will parallel
  • he/she/it will parallel
  • we will parallel
  • you will parallel
  • they will parallel

Toekomende tijd I

  • ik zal evenaren
  • jij zult evenaren
  • hij/zij/het zal evenaren
  • wij zullen evenaren
  • jullie zullen evenaren
  • zij zullen evenaren

Future perfect

  • I will have paralleled
  • you will have paralleled
  • he/she/it will have paralleled
  • we will have paralleled
  • you will have paralleled
  • they will have paralleled

Toekomende tijd II

  • ik zal geëvenaard hebben
  • jij zult geëvenaard hebben
  • hij/zij/het zal geëvenaard hebben
  • wij zullen geëvenaard hebben
  • jullie zullen geëvenaard hebben
  • zij zullen geëvenaard hebben

Conditional present

  • I would parallel
  • you would parallel
  • he/she/it would parallel
  • we would parallel
  • you would parallel
  • they would parallel

Conditionalis I

  • ik zou evenaren
  • jij zou evenaren
  • hij/zij/het zou evenaren
  • wij zouden evenaren
  • jullie zouden evenaren
  • zij zouden evenaren

Conditional perfect

  • I would have paralleled
  • you would have paralleled
  • he/she/it would have paralleled
  • we would have paralleled
  • you would have paralleled
  • they would have paralleled

Conditionalis II

  • ik zou hebben geëvenaard
  • jij zou hebben geëvenaard
  • hij/zij/het zou hebben geëvenaard
  • wij zouden hebben geëvenaard
  • jullie zouden hebben geëvenaard
  • zij zouden hebben geëvenaard

Imperative

  • you parallel
  • you parallel

Imperatief

  • jij evenaar
  • jullie evenaart

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van parallel