Vervoeging van tin
Onbepaalde wijs (infinitief): to tin
Engels
Nederlands
Present
- I tin
- you tin
- he/she/it tins
- we tin
- you tin
- they tin
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kan
- jij kan
- hij/zij/het kan
- wij kunnen
- jullie kunnen
- zij kunnen
Simple past
- I tinned
- you tinned
- he/she/it tinned
- we tinned
- you tinned
- they tinned
Onvoltooid verleden tijd
- ik kon
- jij kon
- hij/zij/het kon
- wij konden
- jullie konden
- zij konden
Present perfect
- I have tinned
- you have tinned
- he/she/it has tinned
- we have tinned
- you have tinned
- they have tinned
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekund
- jij hebt gekund
- hij/zij/het heeft gekund
- wij hebben gekund
- jullie hebben gekund
- zij hebben gekund
Past perfect
- I had tinned
- you had tinned
- he/she/it had tinned
- we had tinned
- you had tinned
- they had tinned
Voltooid verleden tijd
- ik had gekund
- jij had gekund
- hij/zij/het had gekund
- wij hadden gekund
- jullie hadden gekund
- zij hadden gekund
Future
- I will tin
- you will tin
- he/she/it will tin
- we will tin
- you will tin
- they will tin
Toekomende tijd I
- ik zal kunnen
- jij zult kunnen
- hij/zij/het zal kunnen
- wij zullen kunnen
- jullie zullen kunnen
- zij zullen kunnen
Future perfect
- I will have tinned
- you will have tinned
- he/she/it will have tinned
- we will have tinned
- you will have tinned
- they will have tinned
Toekomende tijd II
- ik zal gekund hebben
- jij zult gekund hebben
- hij/zij/het zal gekund hebben
- wij zullen gekund hebben
- jullie zullen gekund hebben
- zij zullen gekund hebben
Conditional present
- I would tin
- you would tin
- he/she/it would tin
- we would tin
- you would tin
- they would tin
Conditionalis I
- ik zou kunnen
- jij zou kunnen
- hij/zij/het zou kunnen
- wij zouden kunnen
- jullie zouden kunnen
- zij zouden kunnen
Conditional perfect
- I would have tinned
- you would have tinned
- he/she/it would have tinned
- we would have tinned
- you would have tinned
- they would have tinned
Conditionalis II
- ik zou hebben gekund
- jij zou hebben gekund
- hij/zij/het zou hebben gekund
- wij zouden hebben gekund
- jullie zouden hebben gekund
- zij zouden hebben gekund