Engels

Nederlands

Present

  • I open
  • you open
  • he/she/it opens
  • we open
  • you open
  • they open

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontwar
  • jij ontwart
  • hij/zij/het ontwart
  • wij ontwarren
  • jullie ontwarren
  • zij ontwarren

Simple past

  • I opened
  • you opened
  • he/she/it opened
  • we opened
  • you opened
  • they opened

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontwarde
  • jij ontwarde
  • hij/zij/het ontwarde
  • wij ontwarden
  • jullie ontwarden
  • zij ontwarden

Present perfect

  • I have opened
  • you have opened
  • he/she/it has opened
  • we have opened
  • you have opened
  • they have opened

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ontward
  • jij hebt ontward
  • hij/zij/het heeft ontward
  • wij hebben ontward
  • jullie hebben ontward
  • zij hebben ontward

Past perfect

  • I had opened
  • you had opened
  • he/she/it had opened
  • we had opened
  • you had opened
  • they had opened

Voltooid verleden tijd

  • ik had ontward
  • jij had ontward
  • hij/zij/het had ontward
  • wij hadden ontward
  • jullie hadden ontward
  • zij hadden ontward

Future

  • I will open
  • you will open
  • he/she/it will open
  • we will open
  • you will open
  • they will open

Toekomende tijd I

  • ik zal ontwarren
  • jij zult ontwarren
  • hij/zij/het zal ontwarren
  • wij zullen ontwarren
  • jullie zullen ontwarren
  • zij zullen ontwarren

Future perfect

  • I will have opened
  • you will have opened
  • he/she/it will have opened
  • we will have opened
  • you will have opened
  • they will have opened

Toekomende tijd II

  • ik zal ontward hebben
  • jij zult ontward hebben
  • hij/zij/het zal ontward hebben
  • wij zullen ontward hebben
  • jullie zullen ontward hebben
  • zij zullen ontward hebben

Conditional present

  • I would open
  • you would open
  • he/she/it would open
  • we would open
  • you would open
  • they would open

Conditionalis I

  • ik zou ontwarren
  • jij zou ontwarren
  • hij/zij/het zou ontwarren
  • wij zouden ontwarren
  • jullie zouden ontwarren
  • zij zouden ontwarren

Conditional perfect

  • I would have opened
  • you would have opened
  • he/she/it would have opened
  • we would have opened
  • you would have opened
  • they would have opened

Conditionalis II

  • ik zou hebben ontward
  • jij zou hebben ontward
  • hij/zij/het zou hebben ontward
  • wij zouden hebben ontward
  • jullie zouden hebben ontward
  • zij zouden hebben ontward

Imperative

  • you open
  • you open

Imperatief

  • jij ontwar
  • jullie ontwart

Verwijzingen

Bekijk 16 definitie(s) van open