Vervoeging van admit
Onbepaalde wijs (infinitief): to admit
				
				Engels
Nederlands
Present
- I admit
 - you admit
 - he/she/it admits
 - we admit
 - you admit
 - they admit
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik laat toe
 - jij laat toe
 - hij/zij/het laat toe
 - wij laten toe
 - jullie laten toe
 - zij laten toe
 
Simple past
- I admitted
 - you admitted
 - he/she/it admitted
 - we admitted
 - you admitted
 - they admitted
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik liet toe
 - jij liet toe
 - hij/zij/het liet toe
 - wij lieten toe
 - jullie lieten toe
 - zij lieten toe
 
Present perfect
- I have admitted
 - you have admitted
 - he/she/it has admitted
 - we have admitted
 - you have admitted
 - they have admitted
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb toegelaten
 - jij hebt toegelaten
 - hij/zij/het heeft toegelaten
 - wij hebben toegelaten
 - jullie hebben toegelaten
 - zij hebben toegelaten
 
Past perfect
- I had admitted
 - you had admitted
 - he/she/it had admitted
 - we had admitted
 - you had admitted
 - they had admitted
 
Voltooid verleden tijd
- ik had toegelaten
 - jij had toegelaten
 - hij/zij/het had toegelaten
 - wij hadden toegelaten
 - jullie hadden toegelaten
 - zij hadden toegelaten
 
Future
- I will admit
 - you will admit
 - he/she/it will admit
 - we will admit
 - you will admit
 - they will admit
 
Toekomende tijd I
- ik zal toelaten
 - jij zult toelaten
 - hij/zij/het zal toelaten
 - wij zullen toelaten
 - jullie zullen toelaten
 - zij zullen toelaten
 
Future perfect
- I will have admitted
 - you will have admitted
 - he/she/it will have admitted
 - we will have admitted
 - you will have admitted
 - they will have admitted
 
Toekomende tijd II
- ik zal toegelaten hebben
 - jij zult toegelaten hebben
 - hij/zij/het zal toegelaten hebben
 - wij zullen toegelaten hebben
 - jullie zullen toegelaten hebben
 - zij zullen toegelaten hebben
 
Conditional present
- I would admit
 - you would admit
 - he/she/it would admit
 - we would admit
 - you would admit
 - they would admit
 
Conditionalis I
- ik zou toelaten
 - jij zou toelaten
 - hij/zij/het zou toelaten
 - wij zouden toelaten
 - jullie zouden toelaten
 - zij zouden toelaten
 
Conditional perfect
- I would have admitted
 - you would have admitted
 - he/she/it would have admitted
 - we would have admitted
 - you would have admitted
 - they would have admitted
 
Conditionalis II
- ik zou hebben toegelaten
 - jij zou hebben toegelaten
 - hij/zij/het zou hebben toegelaten
 - wij zouden hebben toegelaten
 - jullie zouden hebben toegelaten
 - zij zouden hebben toegelaten
 
Imperative
- you admit
 - you admit
 
Imperatief
- jij laat toe
 - jullie laat toe