Vervoeging van nurse
Onbepaalde wijs (infinitief): to nurse
Engels
Nederlands
Present
- I nurse
- you nurse
- he/she/it nurses
- we nurse
- you nurse
- they nurse
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verpleeg
- jij verpleegt
- hij/zij/het verpleegt
- wij verplegen
- jullie verplegen
- zij verplegen
Simple past
- I nursed
- you nursed
- he/she/it nursed
- we nursed
- you nursed
- they nursed
Onvoltooid verleden tijd
- ik verpleegde
- jij verpleegde
- hij/zij/het verpleegde
- wij verpleegden
- jullie verpleegden
- zij verpleegden
Present perfect
- I have nursed
- you have nursed
- he/she/it has nursed
- we have nursed
- you have nursed
- they have nursed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verpleegd
- jij hebt verpleegd
- hij/zij/het heeft verpleegd
- wij hebben verpleegd
- jullie hebben verpleegd
- zij hebben verpleegd
Past perfect
- I had nursed
- you had nursed
- he/she/it had nursed
- we had nursed
- you had nursed
- they had nursed
Voltooid verleden tijd
- ik had verpleegd
- jij had verpleegd
- hij/zij/het had verpleegd
- wij hadden verpleegd
- jullie hadden verpleegd
- zij hadden verpleegd
Future
- I will nurse
- you will nurse
- he/she/it will nurse
- we will nurse
- you will nurse
- they will nurse
Toekomende tijd I
- ik zal verplegen
- jij zult verplegen
- hij/zij/het zal verplegen
- wij zullen verplegen
- jullie zullen verplegen
- zij zullen verplegen
Future perfect
- I will have nursed
- you will have nursed
- he/she/it will have nursed
- we will have nursed
- you will have nursed
- they will have nursed
Toekomende tijd II
- ik zal verpleegd hebben
- jij zult verpleegd hebben
- hij/zij/het zal verpleegd hebben
- wij zullen verpleegd hebben
- jullie zullen verpleegd hebben
- zij zullen verpleegd hebben
Conditional present
- I would nurse
- you would nurse
- he/she/it would nurse
- we would nurse
- you would nurse
- they would nurse
Conditionalis I
- ik zou verplegen
- jij zou verplegen
- hij/zij/het zou verplegen
- wij zouden verplegen
- jullie zouden verplegen
- zij zouden verplegen
Conditional perfect
- I would have nursed
- you would have nursed
- he/she/it would have nursed
- we would have nursed
- you would have nursed
- they would have nursed
Conditionalis II
- ik zou hebben verpleegd
- jij zou hebben verpleegd
- hij/zij/het zou hebben verpleegd
- wij zouden hebben verpleegd
- jullie zouden hebben verpleegd
- zij zouden hebben verpleegd
Imperative
- you nurse
- you nurse
Imperatief
- jij verpleeg
- jullie verpleegt