Vervoeging van aaneenschakelen

Onbepaalde wijs (infinitief): aaneenschakelen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schakel aaneen
  • jij schakelt aaneen
  • hij/zij/het schakelt aaneen
  • wij schakelen aaneen
  • jullie schakelen aaneen
  • zij schakelen aaneen

Présent

  • j'enchaîne
  • tu enchaînes
  • il/elle enchaîne
  • nous enchaînons
  • vous enchaînez
  • ils/elles enchaînent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schakelde aaneen
  • jij schakelde aaneen
  • hij/zij/het schakelde aaneen
  • wij schakelden aaneen
  • jullie schakelden aaneen
  • zij schakelden aaneen

Indicatif imparfait

  • j'enchaînais
  • tu enchaînais
  • il/elle enchaînait
  • nous enchaînions
  • vous enchaîniez
  • ils/elles enchaînaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aaneengeschakeld
  • jij hebt aaneengeschakeld
  • hij/zij/het heeft aaneengeschakeld
  • wij hebben aaneengeschakeld
  • jullie hebben aaneengeschakeld
  • zij hebben aaneengeschakeld

Indicatif passé composé

  • j'ai enchaîné
  • tu as enchaîné
  • il/elle a enchaîné
  • nous avons enchaîné
  • vous avez enchaîné
  • ils/elles ont enchaîné

Voltooid verleden tijd

  • ik had aaneengeschakeld
  • jij had aaneengeschakeld
  • hij/zij/het had aaneengeschakeld
  • wij hadden aaneengeschakeld
  • jullie hadden aaneengeschakeld
  • zij hadden aaneengeschakeld

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais enchaîné
  • tu avais enchaîné
  • il/elle avait enchaîné
  • nous avions enchaîné
  • vous aviez enchaîné
  • ils/elles avaient enchaîné

Toekomende tijd I

  • ik zal aaneenschakelen
  • jij zult aaneenschakelen
  • hij/zij/het zal aaneenschakelen
  • wij zullen aaneenschakelen
  • jullie zullen aaneenschakelen
  • zij zullen aaneenschakelen

Indicatif futur

  • j'enchaînerai
  • tu enchaîneras
  • il/elle enchaînera
  • nous enchaînerons
  • vous enchaînerez
  • ils/elles enchaîneront

Toekomende tijd II

  • ik zal aaneengeschakeld hebben
  • jij zult aaneengeschakeld hebben
  • hij/zij/het zal aaneengeschakeld hebben
  • wij zullen aaneengeschakeld hebben
  • jullie zullen aaneengeschakeld hebben
  • zij zullen aaneengeschakeld hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai enchaîné
  • tu auras enchaîné
  • il/elle aura enchaîné
  • nous aurons enchaîné
  • vous aurez enchaîné
  • ils/elles auront enchaîné

Conditionalis I

  • ik zou aaneenschakelen
  • jij zou aaneenschakelen
  • hij/zij/het zou aaneenschakelen
  • wij zouden aaneenschakelen
  • jullie zouden aaneenschakelen
  • zij zouden aaneenschakelen

Conditionnel présent

  • j'enchaînerais
  • tu enchaînerais
  • il/elle enchaînerait
  • nous enchaînerions
  • vous enchaîneriez
  • ils/elles enchaîneraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben aaneengeschakeld
  • jij zou hebben aaneengeschakeld
  • hij/zij/het zou hebben aaneengeschakeld
  • wij zouden hebben aaneengeschakeld
  • jullie zouden hebben aaneengeschakeld
  • zij zouden hebben aaneengeschakeld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais enchaîné
  • tu aurais enchaîné
  • il/elle aurait enchaîné
  • nous aurions enchaîné
  • vous auriez enchaîné
  • ils/elles auraient enchaîné

Imperatief

  • jij schakel aaneen
  • jullie schakelt aaneen

Impératif

  • tu enchaîne
  • vous enchaînez