Vervoeging van aangeven

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik geef aan
  • jij geeft aan
  • hij/zij/het geeft aan
  • wij geven aan
  • jullie geven aan
  • zij geven aan

Indicativo presente

  • yo delato
  • delatas
  • él/ella delata
  • nosotros delatamos
  • vosotros delatáis
  • ellos/ellas delatan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik gaf aan
  • jij gaf aan
  • hij/zij/het gaf aan
  • wij gaven aan
  • jullie gaven aan
  • zij gaven aan

Indefinido

  • yo delaté
  • delataste
  • él/ella delató
  • nosotros delatamos
  • vosotros delatasteis
  • ellos/ellas delataron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangegeven
  • jij hebt aangegeven
  • hij/zij/het heeft aangegeven
  • wij hebben aangegeven
  • jullie hebben aangegeven
  • zij hebben aangegeven

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he delatado
  • has delatado
  • él/ella ha delatado
  • nosotros hemos delatado
  • vosotros habéis delatado
  • ellos/ellas han delatado

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangegeven
  • jij had aangegeven
  • hij/zij/het had aangegeven
  • wij hadden aangegeven
  • jullie hadden aangegeven
  • zij hadden aangegeven

Pluscuamperfecto

  • yo había delatado
  • habías delatado
  • él/ella había delatado
  • nosotros habíamos delatado
  • vosotros habíais delatado
  • ellos/ellas habían delatado

Toekomende tijd I

  • ik zal aangeven
  • jij zult aangeven
  • hij/zij/het zal aangeven
  • wij zullen aangeven
  • jullie zullen aangeven
  • zij zullen aangeven

Futuro I

  • yo delataré
  • delatarás
  • él/ella delatará
  • nosotros delataremos
  • vosotros delataréis
  • ellos/ellas delatarán

Toekomende tijd II

  • ik zal aangegeven hebben
  • jij zult aangegeven hebben
  • hij/zij/het zal aangegeven hebben
  • wij zullen aangegeven hebben
  • jullie zullen aangegeven hebben
  • zij zullen aangegeven hebben

Futuro perfecto

  • yo habré delatado
  • habrás delatado
  • él/ella habrá delatado
  • nosotros habremos delatado
  • vosotros habréis delatado
  • ellos/ellas habrán delatado

Conditionalis I

  • ik zou aangeven
  • jij zou aangeven
  • hij/zij/het zou aangeven
  • wij zouden aangeven
  • jullie zouden aangeven
  • zij zouden aangeven

Condicional

  • yo delataría
  • delatarías
  • él/ella delataría
  • nosotros delataríamos
  • vosotros delataríais
  • ellos/ellas delatarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangegeven
  • jij zou hebben aangegeven
  • hij/zij/het zou hebben aangegeven
  • wij zouden hebben aangegeven
  • jullie zouden hebben aangegeven
  • zij zouden hebben aangegeven

Condicional perfecto

  • yo habría delatado
  • habrías delatado
  • él/ella habría delatado
  • nosotros habríamos delatado
  • vosotros habríais delatado
  • ellos/ellas habrían delatado

Imperatief

  • jij geef aan
  • jullie geeft aan

Imperativo presente

  • delata
  • vosotros delatad

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van aangeven