Vervoeging van aangeven

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik geef aan
  • jij geeft aan
  • hij/zij/het geeft aan
  • wij geven aan
  • jullie geven aan
  • zij geven aan

Présent

  • je bâille
  • tu bâilles
  • il/elle bâille
  • nous bâillons
  • vous bâillez
  • ils/elles bâillent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik gaf aan
  • jij gaf aan
  • hij/zij/het gaf aan
  • wij gaven aan
  • jullie gaven aan
  • zij gaven aan

Indicatif imparfait

  • je bâillais
  • tu bâillais
  • il/elle bâillait
  • nous bâillions
  • vous bâilliez
  • ils/elles bâillaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangegeven
  • jij hebt aangegeven
  • hij/zij/het heeft aangegeven
  • wij hebben aangegeven
  • jullie hebben aangegeven
  • zij hebben aangegeven

Indicatif passé composé

  • j'ai bâillé
  • tu as bâillé
  • il/elle a bâillé
  • nous avons bâillé
  • vous avez bâillé
  • ils/elles ont bâillé

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangegeven
  • jij had aangegeven
  • hij/zij/het had aangegeven
  • wij hadden aangegeven
  • jullie hadden aangegeven
  • zij hadden aangegeven

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais bâillé
  • tu avais bâillé
  • il/elle avait bâillé
  • nous avions bâillé
  • vous aviez bâillé
  • ils/elles avaient bâillé

Toekomende tijd I

  • ik zal aangeven
  • jij zult aangeven
  • hij/zij/het zal aangeven
  • wij zullen aangeven
  • jullie zullen aangeven
  • zij zullen aangeven

Indicatif futur

  • je bâillerai
  • tu bâilleras
  • il/elle bâillera
  • nous bâillerons
  • vous bâillerez
  • ils/elles bâilleront

Toekomende tijd II

  • ik zal aangegeven hebben
  • jij zult aangegeven hebben
  • hij/zij/het zal aangegeven hebben
  • wij zullen aangegeven hebben
  • jullie zullen aangegeven hebben
  • zij zullen aangegeven hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai bâillé
  • tu auras bâillé
  • il/elle aura bâillé
  • nous aurons bâillé
  • vous aurez bâillé
  • ils/elles auront bâillé

Conditionalis I

  • ik zou aangeven
  • jij zou aangeven
  • hij/zij/het zou aangeven
  • wij zouden aangeven
  • jullie zouden aangeven
  • zij zouden aangeven

Conditionnel présent

  • je bâillerais
  • tu bâillerais
  • il/elle bâillerait
  • nous bâillerions
  • vous bâilleriez
  • ils/elles bâilleraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangegeven
  • jij zou hebben aangegeven
  • hij/zij/het zou hebben aangegeven
  • wij zouden hebben aangegeven
  • jullie zouden hebben aangegeven
  • zij zouden hebben aangegeven

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais bâillé
  • tu aurais bâillé
  • il/elle aurait bâillé
  • nous aurions bâillé
  • vous auriez bâillé
  • ils/elles auraient bâillé

Imperatief

  • jij geef aan
  • jullie geeft aan

Impératif

  • tu bâille
  • vous bâillez

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van aangeven