Vervoeging van aangrijpen
Onbepaalde wijs (infinitief): aangrijpen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het grijpt aan
- zij grijpen aan
Präsens Indikativ
- er/sie/es befällt
- sie befallen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het greep aan
- zij grepen aan
Präteritum Indikativ
- er/sie/es befiel
- sie befielen
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft aangegrepen
- zij hebben aangegrepen
Perfekt Indikativ
- er/sie/es hat befallen
- sie haben befallen
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had aangegrepen
- zij hadden aangegrepen
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es hatte befallen
- sie hatten befallen
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal aangrijpen
- zij zullen aangrijpen
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird befallen
- sie werden befallen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal aangegrepen hebben
- zij zullen aangegrepen hebben
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird befallen haben
- sie werden befallen haben
Conditionalis I
- hij/zij/het zou aangrijpen
- zij zouden aangrijpen
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde befallen
- sie würden befallen
Conditionalis II
- hij/zij/het zou hebben aangegrepen
- zij zouden hebben aangegrepen
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde befallen haben
- sie würden befallen haben