Vervoeging van aanlengen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik leng aan
  • jij lengt aan
  • hij/zij/het lengt aan
  • wij lengen aan
  • jullie lengen aan
  • zij lengen aan

Present

  • I weaken
  • you weaken
  • he/she/it weakens
  • we weaken
  • you weaken
  • they weaken

Onvoltooid verleden tijd

  • ik lengde aan
  • jij lengde aan
  • hij/zij/het lengde aan
  • wij lengden aan
  • jullie lengden aan
  • zij lengden aan

Simple past

  • I weakened
  • you weakened
  • he/she/it weakened
  • we weakened
  • you weakened
  • they weakened

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangelengd
  • jij hebt aangelengd
  • hij/zij/het heeft aangelengd
  • wij hebben aangelengd
  • jullie hebben aangelengd
  • zij hebben aangelengd

Present perfect

  • I have weakened
  • you have weakened
  • he/she/it has weakened
  • we have weakened
  • you have weakened
  • they have weakened

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangelengd
  • jij had aangelengd
  • hij/zij/het had aangelengd
  • wij hadden aangelengd
  • jullie hadden aangelengd
  • zij hadden aangelengd

Past perfect

  • I had weakened
  • you had weakened
  • he/she/it had weakened
  • we had weakened
  • you had weakened
  • they had weakened

Toekomende tijd I

  • ik zal aanlengen
  • jij zult aanlengen
  • hij/zij/het zal aanlengen
  • wij zullen aanlengen
  • jullie zullen aanlengen
  • zij zullen aanlengen

Future

  • I will weaken
  • you will weaken
  • he/she/it will weaken
  • we will weaken
  • you will weaken
  • they will weaken

Toekomende tijd II

  • ik zal aangelengd hebben
  • jij zult aangelengd hebben
  • hij/zij/het zal aangelengd hebben
  • wij zullen aangelengd hebben
  • jullie zullen aangelengd hebben
  • zij zullen aangelengd hebben

Future perfect

  • I will have weakened
  • you will have weakened
  • he/she/it will have weakened
  • we will have weakened
  • you will have weakened
  • they will have weakened

Conditionalis I

  • ik zou aanlengen
  • jij zou aanlengen
  • hij/zij/het zou aanlengen
  • wij zouden aanlengen
  • jullie zouden aanlengen
  • zij zouden aanlengen

Conditional present

  • I would weaken
  • you would weaken
  • he/she/it would weaken
  • we would weaken
  • you would weaken
  • they would weaken

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangelengd
  • jij zou hebben aangelengd
  • hij/zij/het zou hebben aangelengd
  • wij zouden hebben aangelengd
  • jullie zouden hebben aangelengd
  • zij zouden hebben aangelengd

Conditional perfect

  • I would have weakened
  • you would have weakened
  • he/she/it would have weakened
  • we would have weakened
  • you would have weakened
  • they would have weakened

Imperatief

  • jij leng aan
  • jullie lengt aan

Imperative

  • you weaken
  • you weaken

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanlengen