Vervoeging van aanmanen
Onbepaalde wijs (infinitief): aanmanen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maan aan
- jij maant aan
- hij/zij/het maant aan
- wij manen aan
- jullie manen aan
- zij manen aan
Präsens Indikativ
- ich verwarne
- du verwarnst
- er/sie/es verwarnt
- wir verwarnen
- ihr verwarnt
- sie verwarnen
Onvoltooid verleden tijd
- ik maande aan
- jij maande aan
- hij/zij/het maande aan
- wij maanden aan
- jullie maanden aan
- zij maanden aan
Präteritum Indikativ
- ich verwarnte
- du verwarntest
- er/sie/es verwarnte
- wir verwarnten
- ihr verwarntet
- sie verwarnten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangemaand
- jij hebt aangemaand
- hij/zij/het heeft aangemaand
- wij hebben aangemaand
- jullie hebben aangemaand
- zij hebben aangemaand
Perfekt Indikativ
- ich habe verwarnt
- du hast verwarnt
- er/sie/es hat verwarnt
- wir haben verwarnt
- ihr habt verwarnt
- sie haben verwarnt
Voltooid verleden tijd
- ik had aangemaand
- jij had aangemaand
- hij/zij/het had aangemaand
- wij hadden aangemaand
- jullie hadden aangemaand
- zij hadden aangemaand
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte verwarnt
- du hattest verwarnt
- er/sie/es hatte verwarnt
- wir hatten verwarnt
- ihr hattet verwarnt
- sie hatten verwarnt
Toekomende tijd I
- ik zal aanmanen
- jij zult aanmanen
- hij/zij/het zal aanmanen
- wij zullen aanmanen
- jullie zullen aanmanen
- zij zullen aanmanen
Futur I Indikativ
- ich werde verwarnen
- du wirst verwarnen
- er/sie/es wird verwarnen
- wir werden verwarnen
- ihr werdet verwarnen
- sie werden verwarnen
Toekomende tijd II
- ik zal aangemaand hebben
- jij zult aangemaand hebben
- hij/zij/het zal aangemaand hebben
- wij zullen aangemaand hebben
- jullie zullen aangemaand hebben
- zij zullen aangemaand hebben
Futur II Indikativ
- ich werde verwarnt haben
- du wirst verwarnt haben
- er/sie/es wird verwarnt haben
- wir werden verwarnt haben
- ihr werdet verwarnt haben
- sie werden verwarnt haben
Conditionalis I
- ik zou aanmanen
- jij zou aanmanen
- hij/zij/het zou aanmanen
- wij zouden aanmanen
- jullie zouden aanmanen
- zij zouden aanmanen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde verwarnen
- du würdest verwarnen
- er/sie/es würde verwarnen
- wir würden verwarnen
- ihr würdet verwarnen
- sie würden verwarnen
Conditionalis II
- ik zou hebben aangemaand
- jij zou hebben aangemaand
- hij/zij/het zou hebben aangemaand
- wij zouden hebben aangemaand
- jullie zouden hebben aangemaand
- zij zouden hebben aangemaand
Futur II Konjunktiv II
- ich würde verwarnt haben
- du würdest verwarnt haben
- er/sie/es würde verwarnt haben
- wir würden verwarnt haben
- ihr würdet verwarnt haben
- sie würden verwarnt haben
Imperatief
- jij maan aan
- jullie maant aan
Imperativ
- du verwarn(e)
- ihr verwarnt